Spreuken 1
Proverbs 1 Kingcomments Bijbelstudies

Inleiding

Vooraf

We leven in een tijd waarin alles snel en gemakkelijk moet gaan en resultaat direct meetbaar moet zijn. Wie meent dat dit boek wat dat betreft in deze tijd past, vergist zich. Het boek Spreuken is geen ‘snelle hap’ lectuur en een direct gewenst effect is er vaker niet dan wel. Het lezen van dit boek en het overdenken ervan in het hart vraagt geduld. Het is ermee als met het gebruik van een bepaald medicijn dat je eerst enige tijd moet innemen om de weldadige werking ervan te merken. Als we het boek Spreuken dagelijks lezen en overdenken, zal de gezonde werkzaamheid van dit boek na verloop van tijd merkbaar worden.

Laten we de tijd nemen om dit boek tot ons te nemen, om de inhoud als het ware in te nemen. Net als bij het medicijn is het nodig om de zegen van de Heer te vragen, wat betekent dat we het biddend lezen. Het biddend ‘innemen’ van dit deel van Gods Woord zal onze geestelijke gezondheid ten goede komen. Dat zal zich uiten in het maken van wijze, goede keuzes in al die situaties die zich dagelijks in ons leven voordoen waarbij keuzes van ons gevraagd worden.

Het boek Spreuken is het handboek dat ons vertelt hoe we wijs kunnen worden. Het is niet bedoeld voor mensen die het leuk vinden om intellectueel met filosofie bezig te zijn. Het is bedoeld voor iedere christen en vooral voor de jonge christen die zich realiseert dat de wereld waarin hij leeft een doolhof is met veel valkuilen en valstrikken. Dit boek wijst de weg in dit doolhof en geeft aan waar de valkuilen en valstrikken zich bevinden, zodat hij die kan vermijden.

Als we biddend nadenken over wat we hebben gelezen en in praktijk brengen waarover we hebben nagedacht, zullen we er geestelijk groot nut van hebben. Ons leven zal tot eer van God en tot zegen van onze omgeving zijn, terwijl het onszelf de voldoening geeft van een leven in gemeenschap met God.

Ger de Koning
Middelburg, juni 2017, herzien februari 2021


Inleiding

Het boek Spreuken volgt op het boek Psalmen. In Psalmen gaat het vooral om de innerlijke gevoelens naar God toe. In Spreuken gaat het vooral om de uiterlijke wandel naar de wereld toe. Zoals het bezig zijn met Psalmen een brandend hart geeft, zo geeft het bezig zijn met Spreuken een blinkend gezicht. Elk van de boeken stelt een van de twee kanten van het leven van de gelovige voor. We herkennen Psalmen in wat Petrus noemt “een heilig priesterdom” en Spreuken in wat hij een “koninklijk priesterdom” noemt (1Pt 2:5; 9). Het boek Psalmen plaatst ons in de tegenwoordigheid van God om Hem als een heilige priester geestelijke offers te brengen. Het boek Spreuken plaatst ons in de tegenwoordigheid van de wereld om in koninklijke waardigheid de deugden van God te verkondigen.

In Spreuken zien we de goedheid van God, Die in Zijn wijsheid ons Zijn inzicht toont in wie de mens is. Hij laat ons de wegen zien die de mens gaat en de gevolgen van alle wegen waarin een mens kan wandelen. In dit boek zien we de wetmatigheid dat wat een mens zaait, hij ook oogst (Gl 6:7). De wereld is voor de mens, voor ons, een doolhof, waar één verkeerde stap bittere gevolgen kan hebben. Het is dan ook een grote genade een boek te hebben dat ons de weg van voorzichtigheid en leven voorhoudt en dat doet vanuit het perspectief van de wijsheid die van God komt.

Salomo is vervuld met die wijsheid van boven. Jakobus noemt in zijn brief de kenmerken van deze wijsheid (Jk 3:17). Salomo past deze wijsheid toe op een manier dat wij haar kunnen gebruiken in de wereld waarin wij leven. Hij beschrijft de dingen zoals God ze ziet. Als wij ons onderwerpen aan Gods Woord, ontdekken we in dit boek de routebeschrijving voor ons leven. Daarbij zijn de aanwijzingen inbegrepen om de weg van eigen wijsheid te vermijden en de dwaze ingevingen van ons eigen hart te kunnen onderkennen. Het mag duidelijk zijn dat de weg van het leven geen angstige weg is, maar een weg die bij het gaan ervan blijdschap geeft als we het onderwijs van dit boek ter harte nemen.

In dit spreukenboek staan nuttige leefregels voor alle categorieën mensen, voor jong en oud, voor man en vrouw, van hoog tot laag. Koningen en personen die in hoog aanzien zijn, maar ook personen die een lage positie hebben en in de armoedigste omstandigheden leven, lezen er onderwijzende lessen in over hun gedrag in hun verschillende omstandigheden. Zijn specifieke voorschriften bevatten instructies over wijsheid en dwaasheid, de rechtvaardige en de goddeloze, de tong, trots en nederigheid, gerechtigheid en wraak, de familie, luiheid en werk, armoede en rijkdom, vrienden en buren, liefde en lust, woede en strijd, meesters en slaven ofwel werkgevers en werknemers, leven en dood. De leefregels betreffen de waarden en normen in de sfeer van de familie, maar ook in de sfeer van de godsdienst, de politiek en de economie. De spreuken gaan over elk facet van de menselijke relaties, waarbij de Goddelijke principes ervan de grenzen van tijd en cultuur overstijgen.

Het hele boek is voor ieder mens in zijn eigen omstandigheden het kompas voor het bepalen van de juiste koers van zijn levensschip op de levenszee, waarbij de klippen worden omzeild. We treffen er een overvloed aan gezonde regels aan die bedoeld zijn om het leven in alle mogelijke omstandigheden te regelen. Deze regels worden duidelijk, nadrukkelijk en heel gevarieerd neergelegd. Als het ons verlangen is onderwezen te worden, kunnen we uit een veelheid kiezen wat voor onze persoonlijke situatie het meest past.

Het hoofddoel van de wijsheidsleraar die in dit boek tot ons spreekt, en dat is feitelijk de Heer Jezus Zelf, is bij ons een diepe eerbied voor God in te scherpen en een vurige liefde voor wijsheid en deugd in ons te laten ontbranden. Hij heeft vermaningen en adviezen over seksualiteit, luiheid, het gebruik van de tong, geld, moed, eerbied. Hij stelt zaken aan de orde als ongerechtigheid, goddeloosheid, losbandigheid, ledigheid, onvoorzichtigheid, dronkenschap en bijna elke ondeugd.

De wijsheidsleraar windt er geen doekjes om. Hij schildert deze zaken in felle kleuren. Dat doet hij in het bijzonder voor de jonge mens, die hij met zijn onderwijs vooral op het oog heeft. Er is niets wat een jong mens zo grondig ruïneert als slecht gezelschap, losbandigheid en onwettige verbindingen. Daarom gebruikt de onderwijzer de krachtigste argumenten tegen deze ondeugden. Vooral het doelloos omzwerven en omhangen en het gezelschap van de verleidende vrouw worden door hem scherp aan de kaak gesteld.

Dat is tegelijk een van de redenen waarom het boek Spreuken voor sommigen niet tot de favoriete boeken van de Bijbel hoort. Het boek is namelijk heel confronterend.

Nog een argument dat wordt gebruikt om het niet te lezen, is dat er te algemene regels in staan die in de praktijk lang niet altijd lijken te werken. Als voorbeeld wordt wel aangehaald: “Oefen de jongeman overeenkomstig zijn levensweg, ook als hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken” (Sp 22:6). We weten allemaal dat ook goed opgevoede kinderen soms van de weg van de Heer afwijken. Wat voor nut heeft zo’n algemene regel dan als hij toch niet lijkt te werken? Wat we moeten leren, is hoger en verder kijken dan wat wij in het leven om ons heen waarnemen.

Om het boek te begrijpen moeten we de sleutel van het boek hebben. Alleen als we die sleutel gebruiken, zullen we de geweldige zegen ervaren die dit boek in zich heeft. Die sleutel is: “De vreze des HEEREN is het beginsel van de kennis” (Sp 1:7a). De naam ‘HEERE’ veronderstelt een relatie met Hem. Het is de Naam van God die de verbinding aangeeft tussen Hem en Zijn volk.

Als we van dit boek het ware en optimale profijt willen hebben, zullen wij een relatie met de Heer Jezus moeten hebben. Als er een levende relatie met Hem is, zullen we dit boek benaderen en lezen met de grootste eerbied voor God. Dan wordt er een schat voor ons ontsloten die uitnodigt om steeds dieper te graven.

Dit schitterende boek is werkelijk een goudmijn van Goddelijke wijsheid. Zoals gezegd, wordt ons daarin verteld hoe God de menselijke natuur ziet en hoe die daarom in werkelijkheid is. We lezen een beschrijving van het leven dat toegewijd is aan God én we krijgen onderwijs en raad hoe dit leven geleefd moet worden. Laat ons gebed zijn: “Leer mij, HEERE, Uw weg, ik zal in Uw waarheid wandelen” (Ps 86:11). We zullen dan enerzijds het gedrag van de wereld vermijden, terwijl anderzijds steeds meer de Heer Jezus Christus in ons gedrag zichtbaar zal worden (Rm 13:13-14).

De spreuken in dit boek worden ontleend aan waarnemingen die de wijze Salomo met betrekking tot het leven heeft gedaan of aan wat hij zelf heeft ervaren. Op die manier ontstaan ook alledaagse gezegden die wij wel gebruiken of horen gebruiken. Neem bijvoorbeeld ons gezegde ‘het ijzer smeden als het heet is’. Dat heeft iemand gezien bij de smid of hij heeft het zelf als smid gedaan. Maar de spreuken in dit bijbelboek gaan verder. Het is geen levenswijsheid zonder meer. De spreuken worden zeker ontleend aan waarnemingen of ze beschrijven ervaringen, maar ze staan in verbinding met geloof. Het boek is de openbaring van God aangaande het leven. Het vertelt over de mens vanuit Gods perspectief. Hij bestuurt het leven, Hij is de soevereine God (vgl. Sp 21:1; Sp 16:33). Het leven is geen aaneenschakeling van toevalligheden.

Salomo heeft de mensen gadegeslagen (Sp 7:6-24) en geeft door wat hij heeft gezien. De waarnemingen die hij, onder Goddelijke inspiratie, heeft gedaan, zijn grondig en nauwkeurig. Wat we te zien krijgen, is geen vleiend beeld. Maar als wij er ook zo naar leren kijken als hij dat doet, zal ons dat enorm helpen om onze levensweg tot Gods eer, tot zegen van anderen en tot vreugde voor onszelf te gaan. Als we dit boek ter harte nemen door de regels die daarin staan nauwgezet op ons leven en gedrag toe te passen, zal het resultaat zijn dat ieder van ons een “mens Gods” is, “tot alle goed werk ten volle toegerust” (2Tm 3:16-17).

Het boek Spreuken is wijsheidsliteratuur. De volken hebben ook wijsheidsliteratuur. Egypte bijvoorbeeld is daar beroemd om. Het grote verschil tussen beide is dat in Spreuken de wijsheid gezien wordt in het licht van de vreze Gods. In dit boek vinden we wijsheid voor het alledaagse leven, een wijsheid die alleen in het Woord van God te vinden is (vgl. Jr 8:9). Ware wijsheid gaat uit van het Woord van God.

Wie het Woord aan de kant schuift, is een dwaas. Woorden van wijzen (Sp 22:17; Sp 24:23) zijn woorden van hen die in Gods Woord thuis zijn, niet als studeerkamergeleerden, maar als mensen die dat Woord in hun dagelijkse leven op alle dingen toepassen. Het gaat om het alledaagse leven, maar dan wel gezien in het licht van de eeuwigheid. Voor hen die naar de woorden van de wijzen luisteren, zal het eeuwige heerlijkheid zijn. Maar achter hen die deze woorden negeren, verheft zich de donkere achtergrond van het dodenrijk (Sp 4:19; Sp 15:11).

Achter en boven Salomo zien we Hem Die “meer dan Salomo” is, de Heer Jezus (Mt 12:42). Hij is de ware Leraar Die onderwijs over het leven geeft. Hij onderricht in de praktische levenswijsheid. Hij Die dit onderwijs geeft, is Zelf het grote voorbeeld van de Wijze (Js 11:2). Alles in dit boek is volmaakt waar van Christus. Zijn hele weg op aarde was de weg van de wijze. In alles zien we bij Hem dat Hij volmaakt werd geleid door de vreze des HEEREN, terwijl we tegelijk constateren dat bij Hem de dwaasheid volkomen afwezig was.

Hij is niet alleen de Wijze, maar ook de wijze Koning, zoals Salomo dat als een beeld van Hem ook is. Voor ons als nieuwtestamentische gelovigen betekent dit dat we het onderwijs van dit boek alleen begrijpen en in praktijk kunnen brengen als de Heer Jezus regeert in ons hart en leven.

Een indeling van het boek

1. Proloog (Spreuken 1:1-7)
2. Onderwijzende toespraken (Spreuken 1:8-9:26)
3. Eerste serie spreuken van Salomo (Spreuken 10:1-22:16)
4. Eerste aanhangsel (Spreuken 22:17-24:22)
5. Tweede aanhangsel (Spreuken 24:23-34)
6. Tweede serie spreuken van Salomo (Spreuken 25:1-29:27)
7. Eerste aanhangsel: de spreuken van Agur, de zoon van Jake (Spreuken 30:1-33)
8. Tweede aanhangsel: de woorden voor koning Lemuel (Spreuken 31:1-9)
9. Derde aanhangsel: loflied op de vrouw (Spreuken 31:10-31)

Spreuken en de schrijver

De Sp 1:1-6 zijn de inleiding op het boek. Daarin staat wie de schrijver is en wat het doel van het boek is. Het boek draagt de naam van het eerste woord ervan, “spreuken”. Een definitie van een spreuk is: een kort en bondig gezegde waarin een duidelijke, algemeen toepasbare waarheid tot uitdrukking wordt gebracht (Ez 16:44). Een spreuk is een tijdloze waarheid die een fundamentele werkelijkheid van het leven in de vorm van een eenvoudige illustratie voorstelt. Het kan ook gaan om een les die uit het verleden wordt getrokken (Ps 78:2-6). Het doel van een spreuk is dat de juiste keus wordt gemaakt uit de mogelijkheden die aanwezig zijn, zodat de weg van de dwaasheid wordt vermeden en de weg van de wijsheid wordt gegaan.

De grondbetekenis van het Hebreeuwse woord voor ‘spreuken’, mashal, is het vergelijken van twee dingen door het ene ding naast het andere te plaatsen. Het stamt af van een woord dat ‘vergelijken’ betekent. Mashal betekent vergelijking of gelijkenis. Het boek heet zo, omdat daarin voortdurend dingen met elkaar worden vergeleken. Er worden steeds tegenstellingen gemaakt, bijvoorbeeld tussen het goede en het kwade, de wijze en de dwaas, de gehoorzame en de ongehoorzame, de ijverige en de luie.

Het woord mashal heeft meerdere betekenissen. Mashal betekent ook spreuk in de zin van lering of onderwijzing (Ps 78:2). Ook is het woord vermoedelijk verwant met macht, wat erop wijst dat een spreuk een machtswoord is. Een korte spreuk is een krachtig woord, waarover de luisteraar goed moet nadenken. Salomo is niet alleen een wijze koning, hij is ook een machtige koning. Bij hem gaan wijsheid en kracht hand in hand. Het onderstreept wat eerder is opgemerkt, namelijk dat hij een type of schaduwbeeld van de Heer Jezus is, Die genoemd wordt “[de] kracht en [de] wijsheid van God” (1Ko 1:24).

Het zijn de spreuken “van Salomo”. Hoewel de naam van Salomo aan dit boek wordt verbonden, staan er ook spreuken van anderen in (Sp 30:1; Sp 31:1). Het is te vergelijken met het boek Psalmen dat in zijn algemeenheid aan David wordt toegeschreven, hoewel er ook psalmen in staan die door anderen zijn gedicht. Salomo heeft drieduizend spreuken uitgesproken (1Kn 4:32), waarvan het boek Spreuken een selectie van ruim achthonderd spreuken bevat. Onder Goddelijke leiding heeft hij uit de grote hoeveelheid van gedachten in geregelde orde een verzameling samengesteld die dient tot onderwijzing van Gods volk door de tijd heen tot het einde van de tijd.

De naam Salomo betekent ‘vrede’. De spreuken hebben tot doel dat de gelovige in vrede zijn weg door het leven gaat, zoals ook de Heer Jezus Zijn weg op aarde in vrede is gegaan.

Salomo heeft gesproken als “de zoon van David”. David had meer zonen, maar Salomo is bij uitstek de zoon, want hij is de geliefde van de HEERE (2Sm 12:24-25). Hij is daarom ook een prachtig beeld van de Heer Jezus, de grote Zoon van David, de geliefde Zoon van de Vader.

Hij heeft zijn spreuken ook uitgesproken als “de koning van Israël”. Als vorst van dat volk is hij ook hun onderwijzer. Ook als de koning van Israël is hij een type of afschaduwing van de Heer Jezus en wel als de Vredevorst Die in het duizendjarig vrederijk in recht en gerechtigheid over Zijn volk zal regeren.

Dit boek brengt ons in het duizendjarig vrederijk. Voor de wereld is de Heer Jezus nog steeds de verworpen Zoon van David, maar binnenkort komt Hij als de Koning van Israël. Het geloof kent Hem echter nu al als de ware Salomo, de Vredevorst. In dit licht wandelt de gelovige in vrede met God, met de vrede van God in het hart en met de God van de vrede Zelf. De spreuken van Salomo helpen ons dat deze vrede ongestoord in ons aanwezig is, in een wereld die vol onvrede is. De brief aan de Filippenzen kunnen we zien als de nieuwtestamentische tegenhanger van het boek Spreuken. In die brief is een man aan het woord die waarmaakt wat we in Spreuken leren.

Het merendeel van Psalmen is geschreven door David, de man van beproeving en strijd. Spreuken is geschreven door Salomo, een man van vrede. Hij heeft ze niet overgenomen van anderen, maar ze zelf uitgesproken. Ze zijn uitingen van zijn wijsheid die hem door God is gegeven. Spreuken is een boek van wijsheid. Dat de naam van Salomo eraan wordt verbonden, maakt de aanbeveling ervan alleen maar krachtiger. Hij heeft immers een hart dat wijd is als het zand aan de oever van de zee en hij is wijzer dan alle mensen (1Kn 4:29-31).

Salomo is een uitzonderlijk type van Christus. In zijn persoon verwijst hij naar Hem Die “meer dan Salomo” is (Mt 12:42). We lezen van Christus dat Hij voor ons “wijsheid van God(swege)” geworden is (1Ko 1:24; 30). Hij is de Wijsheid in eigen Persoon. In Hem zijn “al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen” (Ko 2:2-3). Als de Wijsheid zendt Hij wijzen tot Zijn volk (Mt 23:34; Lk 11:49). De wijzen die Hij zendt, kennen we zowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament. In het Oude Testament zijn dat Zijn profeten (Hb 1:1). In het Nieuwe Testament zijn dat Zijn apostelen en profeten. Zo is ook Salomo een wijze die door Hem tot Zijn volk en ons is gezonden.

In dit boek gaat het om Christus als de Koning van Israël. Dat Hij dit is, zal Hij in de toekomst tonen. In Spreuken regeert Hij nog niet openlijk, hoewel er wel naar de tijd van Zijn regering vooruitgewezen wordt. Het gevolg van Zijn afwezigheid is dat het kwaad vaak niet onmiddellijk wordt gestraft en dat ook het goede niet altijd direct wordt beloond. We zien ons in een situatie geplaatst waarin het kwaad heerst en wij als rechtvaardigen de weg moeten zien te vinden die God wil dat wij gaan. In het vinden van die weg is Christus ons voorbeeld. We moeten Hem zien in dit boek. Hij heeft de wet en de profeten vervuld. Hij is de zin van het hele Oude Testament, van elk boek ervan, dus ook van dit boek Spreuken.

Met wijsheid bekend worden en woorden begrijpen

In de Sp 1:2-4 maakt Salomo duidelijk wat het meervoudige doel van het boek is. Daarvoor gebruikt hij in deze verzen negen woorden die telkens weer in het boek terugkomen:
1. Wijsheid (Hebr. hokma): het doorgronden van de aard van dingen en situaties, waardoor er bekwaamheid is om goede keuzes te maken.
2. Vermaning (Hebr. musar): onderwijs / opvoeding door correctie, waarschuwing en tucht.
3. Inzicht (Hebr. bina): het vermogen om dat wat je begrijpt toe te passen door te onderscheiden tussen goed en kwaad, gezond makend en ziek makend, waarheid en leugen.
4. Gerechtigheid (Hebr. tsedek): het juiste gedrag (slaat op handelen en denken).
5. Recht (Hebr. mishpat): wat recht is volgens de normen en het Wezen van God.
6. Billijkheid (Hebr. meyshar): vaardigheid om te handelen naar eer en deugd, naar wat past bij de situatie.
7. Schranderheid (Hebr. orma): vaardigheid om in anderen te kunnen zien waarom het gaat.
8. Kennis (Hebr. da’at): gezonde, door ervaring verkregen informatie.
9. Bedachtzaamheid (Hebr. mezimma): het vermogen om voorzichtig, nadenkend, met beleid en tact te handelen.

Het gaat er in de eerste plaats om “bekend te worden met wijsheid en vermaning”. Wijsheid en vermaning worden als een eenheid aan elkaar verbonden. De grondbetekenis van wijsheid is ‘bekwaamheid’ (Ex 31:6; Ps 107:27; 1Kn 3:28). In Spreuken is wijsheid de bekwaamheid om het leven te leven zoals God het wil. Het is de bekwaamheid om wijze keuzes te maken en succesvol te leven naar de geboden van God. Het gaat dan om succes in de zin van zegen en voordeel in ons geestelijk leven. Als we in deze zin bekwaam leven, zal ons leven vruchten voortbrengen die van blijvende waarde zijn voor God en voor de gemeenschap waarvan we deel uitmaken. Al Gods verordeningen zijn eenvoudig. Als we daarnaar leven, is ‘succes’ verzekerd.

Wijsheid is het beheersen van de kunst van het leven, maar dan wel zoals het is naar de wil van God. De kunst daarbij is niet alleen dat de wijze de gevaren van het leven onderkent, maar ook dat hij weet hoe hij ze overwint. Wijsheid is kijken en zien zoals God kijkt en ziet. Het is kijken naar hoe Hij de wereld bestuurt, en op dat bestuur op de juiste wijze reageren.

Vermaning is onlosmakelijk aan de wijsheid verbonden. Het houdt onderwijzing in, of – in ruimere zin – opvoeding, ook wel training. Het bevat de onderwijzingen van een vader aan zijn zoon. Daarbij hoort ook vermaning en bestraffing of tucht, omdat de neiging tot dwaasheid moet worden gecorrigeerd en de eerbied voor de Heer moet worden ontwikkeld. Daardoor wordt de jongeman in de juiste richting gestuurd. Aan de vermaning is gezag verbonden, want als hij afwijkt, moet tuchtiging volgen.

Het gaat erom met wijsheid en vermaning “bekend te worden”, waardoor ze ons eigendom worden. Dat betekent dat we er inspanning voor moeten leveren. Het komt ons niet aanwaaien. We moeten ons best doen om ons wijsheid en vermaning eigen te maken.

“Woorden [vol] inzicht” zijn woorden waaruit blijkt dat iemand inzicht heeft in de weg die moet worden gekozen. Het zijn woorden die iemand de juiste weg wijzen. Willen deze woorden de gewenste uitwerking kunnen hebben, dan moet de jongeman ze “begrijpen”. Om deze reden worden die woorden uitgelegd. Maar met uitleg alleen is de jongeman niet geholpen. Hij moet de uitleg ook begrijpen. Daarvoor moet hij de juiste gezindheid bezitten.

Samenvattend kunnen we zeggen dat Salomo zijn woorden bekendmaakt en uitlegt, opdat ze worden begrepen. Om voordeel van zijn onderwijs te hebben moet de jongeman aan twee voorwaarden voldoen: hij moet bereid zijn zich ervoor in te spannen om de wijze woorden te leren kennen en hij moet ze willen begrijpen.

Vermaning aannemen

Het onderwijs van Salomo heeft tot doel dat het zijn zoon, en ons, verstandig maakt, waardoor we in het leven tot de juiste keuzes zullen komen. Hij onderwijst een “vermaning die inzicht biedt”. De wijsheidsleraar houdt zijn zoon een vermaning voor die inzicht biedt in hoe het leven geleefd moet worden. Het is een ‘handleiding’ voor het leven.

Door het op deze wijze voor te stellen wil hij zijn zoon, en ons, ertoe brengen zijn vermaning aan te nemen. Het zou heel dom zijn om zijn ‘handleiding’ voor ons leven af te slaan of er geen acht op te slaan. Het woord ‘aannemen’ heeft te maken met onderwerping aan de vermaning of het onderwijs, met de gedachte dat wat wordt aangeboden de moeite waard is om aan te nemen.

Van nature willen wij ons eigen leven bepalen en zijn we niet geneigd ons te onderwerpen. Het is dus noodzakelijk dat we ons onderwerpen om inzicht in het leven te krijgen. We worden echter niet gedwongen om de vermaning aan te nemen, maar daartoe, hoewel nadrukkelijk en indringend, uitgenodigd. De vader geeft nadrukkelijke opdrachten en de zoon zal er verstandig aan doen daaraan te gehoorzamen, maar hij moet zelf de keus maken of hij dat doet.

Niemand verplicht ons om eerst de meegeleverde handleiding bij een apparaat te lezen voordat we het apparaat gebruiken, maar het wordt ons toch dringend aangeraden. Het kan ons wel eens veel geld kosten als we het apparaat gaan gebruiken zonder de handleiding te hebben gelezen. Dat geldt voor het gebruik van deze handleiding voor het leven natuurlijk helemaal. De uitnodiging die in dit vers naar voren komt, is dat we de inhoud van dit boek aannemen en in ons leven toepassen.

“Inzicht” wil zeggen dat we ons door Gods Woord verlichte verstand gebruiken om bepaalde zaken te doordenken, plannen te maken en risico’s in te schatten om dan de juiste keuze te maken tussen goed en kwaad. Als we dit onderwijs aannemen, zullen we in ons handelen ook rekening houden met
1. “gerechtigheid”, dat wil zeggen dat we handelen naar de juiste norm of standaard, zoals dat bijvoorbeeld met maten en gewichten gebeurt om iets juist af te meten en af te wegen (Dt 25:15); het betekent dat we handelen in overeenstemming met Gods wet;
2. “recht”, dat wil zeggen handelen als gevolg van en in overeenstemming met een officiële, rechterlijke uitspraak (Dt 16:18-19), het doen wat gepast is;
3. “billijkheid”, dat wil zeggen met wat eerlijk en voor anderen aangenaam is en dat we oprecht te werk gaan.

Schranderheid, kennis en bedachtzaamheid

In dit vers noemt Salomo de twee soorten mensen tot wie hij zijn onderwijs in het bijzonder richt en van wie hij door zijn onderwijs het karakter wil vormen. Als zij luisteren naar zijn onderwijs, zullen ze geestelijk voorspoedig zijn. We kunnen zeggen dat het boek Spreuken de sleutel tot succes is. Wie ernaar luistert, dat wil zeggen het onderwijs ervan ter harte neemt, weet hoe hij zijn weg moet gaan, wat de verstandigste weg is. Het is de weg waarop God Zijn zegen kan geven.

De “onverstandigen” zijn de eerste soort. Zij zijn onnozel, naïef, onnadenkend, dom. We mogen hen niet vereenzelvigen met de dwazen. De onverstandige leeft het leven zoals het op hem afkomt. Hij maakt zich nergens druk om en denkt nergens over na. Dat houdt in dat hij zich gemakkelijk laat verleiden tot het gaan van een verkeerde weg.

De “jongeman” behoort tot de tweede soort. Omdat hij jong is, ontbreekt het hem aan ervaring. Hij kan nog niet weten wat het leven allemaal in zich heeft en is daardoor kwetsbaar en gemakkelijk te verleiden tot een verkeerde weg.

De onverstandigen en de jongeman moeten ertoe komen God te vrezen. Dan zal Hij hen door dit boek onderwijzen aangaande de weg die zij moeten kiezen (Ps 25:12).

De wijsheidsleraar wil door zijn onderwijs de onverstandige “schranderheid” geven. Schranderheid is slimheid of scherpzinnigheid. Als de onverstandige de schranderheid gebruikt die hem wordt gegeven, zal hij op uitgekiende wijze weten te handelen. Daardoor levert zijn keus geen schade voor zichzelf op, maar integendeel voordeel (Sp 22:3). Hij weet hoe hij de valkuilen van het leven moet vermijden. Als hij niet naar het onderwijs van de wijze luistert, maar zich inlaat met dwazen, wordt hij een dwaas.

Voor de jongeman heeft de wijsheidsleraar “kennis en bedachtzaamheid” op het oog. Omdat het een jongeman aan kennis van het leven ontbreekt, is het onderwijs erop gericht hem bekend te maken met de geheimen van het leven. Jongemannen menen soms veel kennis te hebben, maar het is slechts kennis uit boekjes. Ze praten vaak als een kip zonder kop. Ze kunnen gewoon nog niet weten wat het leven inhoudt. In dit gebrek wordt door het spreukenboek op meer dan voortreffelijke wijze voorzien.

Als het gebrek aan kennis is weggewerkt door het tot zich nemen van het onderwijs van de inhoud van dit boek, is het vervolgens belangrijk die kennis op de juiste manier en de juiste tijd toe te passen. Daarom wordt hier aan de kennis direct de “bedachtzaamheid” gekoppeld (vgl. 2Pt 1:6a). Bedachtzaamheid is bezonnenheid, nadenkendheid of zelfbeheersing. Wie bezonnen is, denkt eerst na voordat hij iets doet of zegt. Hij zal niet overijld handelen of spreken, maar wachten op de juiste tijd.

Wijs en verstandig

Niet alleen de onverstandige en de jongeman doen hun voordeel met dit boek, maar ook ieder die al “wijs” en “verstandig” is. Wijs en verstandig worden houdt nooit op. Wie echt wijs en verstandig is, zal niet zeggen dat hij dit is, maar heeft het verlangen om daarin steeds meer onderwezen te worden. We kunnen altijd wijzer en verstandiger worden, we kunnen altijd meer op Christus gaan lijken. Gods wijsheid is oneindig en Zijn verstand is ondoorgrondelijk. Het boek is voor ieder die de weg van de wijsheid en het verstand nog niet gaat een aansporing om die weg te gaan. Het boek is voor ieder die deze weg al heeft gekozen een handleiding voor het vervolgen van die weg.

Als we wijs zijn en de weg van de wijsheid zijn ingeslagen, kunnen we des te beter horen wat de onderwijzer zegt. “Horen” of luisteren is een geweldig middel om te leren. Eerst horen, dan doen. Als we horen, zullen we “inzicht vermeerderen”. God wil niet dat we stilstaan, maar dat we geestelijk blijven groeien en steeds toenemen in de kennis van Zijn gedachten. Inzicht is het begrijpen van het verband waarin een bepaalde zaak staat en het overzien van de elementen die allemaal meespelen (vgl. 1Kr 12:32).

“Wijze raad verwerven” is een activiteit om goede adviezen en wijze raadgevingen in te winnen om tot een goede afweging te komen en vervolgens een goede beslissing te kunnen nemen. Wie verstandig is, zal zijn best doen om goede adviezen en wijze raadgevingen te verwerven. Verwerven duidt op inspanning. De verstandige ziet de waardevolle betekenis van het inwinnen van wijze raad in en zal zich voor overleg inzetten. Hij gaat niet op zijn eigen inzichten af (Sp 3:5b).

Spreuk, spreekwoord, woorden, raadsels

Salomo heeft in de voorgaande verzen het belang van zijn onderwijs in dit spreukenboek op indringende wijze duidelijk gemaakt. Als we maar enigszins begrepen hebben hoe groot het belang van een gids naar en op de weg van de wijsheid is, zullen we ernaar verlangen de inhoud van dit boek in ons op te nemen.

Dit betekent niet dat alles hapklaar voor ons ligt. Er doet zich een schijnbare moeilijkheid voor. Het boek bestaat naast heldere spreuken en voor iedereen begrijpelijke woorden van wijzen ook uit spreekwoorden en raadsels van wijzen. Dit betekent dat niet altijd direct duidelijk is wat er wordt bedoeld. Vaak zijn spreuken ‘doordenkertjes’, raadsels. We moeten erover nadenken en doordenken. We zullen naar elke spreuk intensief moeten luisteren en die nauwkeurig moeten bekijken. Daarbij moeten we ook letten op het verband waarin de spreuk staat.

We moeten dus soms over een spreuk nadenken en de betekenis ervan onderzoeken. Als we dat doen, zullen we tot onze verrassing ontdekken dat de spreuk ons onderzoekt. Hij zet aan tot zelfonderzoek en het stellen van vragen aan onszelf. Het onderzoek plaatst ons onder het onderzoekende oog van God, doordat Hij Zelf in dit boek tot ons spreekt. God zet Zijn schijnwerper op ons leven, zodat we het in Zijn licht bezien. Dat moet ons tot een conclusie brengen waaruit blijkt dat we Hem hebben begrepen en ons leven daaraan aanpassen.

Dit nadenken en doordenken over een spreuk is een belangrijk punt om aan het begin van dit boek op te merken. We hebben tijd nodig om de wijsheid eruit te halen en die tot ons te laten doordringen. Het onderwijs ligt niet altijd zomaar voor het oprapen. We moeten ernaar zoeken, ernaar graven. Dit boek is geen vluchtig romannetje dat vlotjes wegleest. Maar als we serieus wijsheid zoeken, zijn we op de juiste vindplaats. Als we overtuigd zijn van het belang van de zoektocht naar wijsheid, zal elke inspanning beloond worden. De betekenis die wijsheid voor ons heeft, zal af te meten zijn aan onze inzet voor het verkrijgen ervan.

De vreze des HEEREN

Gelukkig is het zoeken naar Gods wijsheid niet afhankelijk van ons intellect. De wijsheid die God aan Zijn kinderen wil geven als zij daarnaar op zoek gaan, is verborgen voor de wijzen en verstandigen van de wereld (Mt 11:25). Gods wijsheid wordt gevonden door hen die Hem vrezen. God vrezen betekent Hem erkennen in Wie Hij is en Hem vertrouwen, eerbied voor Hem hebben, Hem aanbidden, gehoorzamen en dienen. “Beginsel” wil zeggen het wezenlijke, waar het ten diepste om gaat. Elke “kennis” moet verworven worden vanuit de vreze des HEEREN, anders is het duisternis.

“De vreze des HEEREN” wordt in een mens bewerkt door de vergeving die hij heeft gekregen na belijdenis van zijn zonden (Ps 130:3-4). Dan zijn we klein geworden voor de grote God, Wiens toorn we vrezen en Wiens liefde ons aantrekt. Als we echt weten dat onze zonden vergeven zijn, zal er een groot en diep ontzag voor Hem zijn en zullen we ernaar verlangen om tot Zijn eer te leven. Hiermee hebben we de sleutel tot het begrijpen van dit boek in handen. De wijsheid van dit boek is niet in de eerste plaats bedoeld om ons een beter gedrag aan te meten, maar ons meer gelijkvormig aan Christus te maken, zodat Hij in ons leven zichtbaar wordt.

De vreze des HEEREN (Sp 9:10; Sp 15:33; Jb 28:28; Ps 111:10) is precies wat ontbreekt in alle wijsheidsspreuken van de heidenvolken, want die weten niet van berouw over hun zonden en bekering tot God. Het boek Spreuken is niet slechts een boek met een verzameling mooie, wijze en praktische adviezen, maar alle levenslessen worden onder één noemer gebracht en dat is de vreze des HEEREN. Als die noemer ontbreekt, kom je met al je zogenaamde wijsheid toch in de hel, de eeuwige pijn, terecht. Het gaat om het verlangen om bij het Woord van de Heer te leven. Dat is de kern van de ware wijsheid. De Heer Jezus heeft op aarde ten opzichte van Zijn God en Vader naar dit woord geleefd.

Dit boek staat vol met ‘praktijkoefeningen in de Godsvrucht’ (1Tm 4:7). Die oefeningen gaan het hele leven door. Zonder de vreze des HEEREN is het niet mogelijk om zich te oefenen in de Godsvrucht. Het is onmogelijk wijsheid te krijgen zonder die vrees, net zoals het onmogelijk is om te lezen zonder het alfabet te kennen of wiskunde te studeren zonder getallen te kennen.

“Dwazen verachten wijsheid en vermaning” omdat zij de vreze des HEEREN verachten. Het zijn mensen die eerst onverstandig waren, maar dwazen zijn geworden omdat ze het onderwijs van de wijsheid dat tot hen is gekomen, hebben veracht. De dwaas denkt het zelf wel te redden. Hij meent het zonder onderwijs te kunnen stellen.

In dit boek worden in het Hebreeuws drie verschillende woorden gebruikt die in het Nederlands alle drie met ‘dwaas’ worden vertaald. De verschillende woorden geven aan dat de dwaas een dikkop en eigenzinnige is, iemand die door luiheid en kortzichtigheid weigert iets van een ander aan te nemen. Het ontbreekt hem aan geestelijke kennis omdat hij God buiten zijn leven sluit. Daardoor is hij een arrogante, onbehouwen mens die stug aan zijn eigen weg vasthoudt.

De grondwet van de wijsheid is de wet van zaaiing en oogst. Dat wil zeggen dat wij van alle handelingen die wij verrichten (zaaien), de gevolgen moeten dragen (oogsten). Als we nare gevolgen willen vermijden, moeten we geen domme handelingen verrichten. Als we zonder jas de barre koude ingaan, worden we verkouden en ziek. Dat is een natuurwet, waarin we ook het handelen van God zien. God beloont goede daden en straft slechte handelingen. Wie kwaad spreekt en doet, zal het kwaad op zijn weg tegenkomen.

Het is hierbij wel belangrijk op te merken dat de gevolgen niet altijd al op aarde worden gezien, maar pas later, na de dood. Dit gezichtspunt zullen we keer op keer in dit boek tegenkomen. Het is een vast gegeven dat God altijd het kwaad straft en het goede beloont. Soms doet Hij dat al op aarde, maar zeker na de dood (1Tm 5:24-25). Uiteindelijk loopt het met de goddeloze slecht af en gaat het de rechtvaardige goed.

Luisteren wordt beloond

Het eerste onderwijs dat een mens krijgt, is dat van zijn vader en moeder. Het is ook de eerste verhouding waarin een mens geplaatst is en waarin hij leert dat hij aan gezag onderworpen is. Gods gezag komt in dit boek niet zozeer tot uiting in het geven van voorschriften, maar in de verhoudingen die Hij tussen de mensen heeft ingesteld en in het bijzonder die van ouders en kinderen. Wie zich als kind onderwerpt aan zijn ouders, onderwerpt zich aan de orde die God heeft ingesteld.

De vader richt het woord tot zijn zoon (Sp 1:8). Hier is niet de leraar in de klas aan het woord die zijn leerlingen toespreekt. We luisteren hier naar de raad van een vader aan zijn zoon die ook diens moeder erbij betrekt (Sp 6:20; Sp 10:1). Het boek Spreuken is het opvoedkundeboek bij uitstek. Ouders vinden er alles in wat nodig is voor de opvoeding van hun kinderen.

Sp 1:8 bepaalt ons erbij dat het onderwijs van de wijsheid bovenal wordt gegeven in gezinsverband. Als we ouders zijn, hebben we een grote opdracht onze kinderen in de wijsheid te onderwijzen. Het onderwijs van dit boek vormt hun karakter als christen (Sp 4:3-4; Dt 6:7). We mogen God er wel voor danken als we een ouderlijk huis hebben gehad waar in alle dingen van het leven met Hem werd gerekend.

De vader spreekt zijn zoon direct aan. Het boek Spreuken is een leerboek met onderwijs van een vader aan zijn zoon. De sfeer waarin het onderwijs plaatsvindt, is de vader-zoon relatie. Het is een sfeer van liefde, vertrouwelijkheid, betrokkenheid en geborgenheid. In de toepassing betekent dit dat de spreuken in dit boek bedoeld zijn voor hen die in een intieme relatie leven met de Heer Jezus, de Wijsheid in Persoon. De spreuken van dit boek zijn ook alleen door hen te begrijpen.

Door zijn zoon als “mijn zoon” aan te spreken onderstreept de vader de nauwe relatie die hij met hem heeft. Daaruit vloeit automatisch de directe verantwoordelijkheid voort om zijn zoon te vermanen. Hij beveelt zijn zoon te luisteren “naar de vermaning”. Vermaning is een ruim begrip. Het houdt onderwijzing en training in en indien nodig ook tucht in de zin van lichamelijke kastijding. De vermaning van de vader heeft tot doel om zijn zoon ertoe te brengen dat hij luistert naar de vermaning, dat wil zeggen dat hij er gehoor aan geeft door eraan te gehoorzamen. Luisteren is het actief toehoren in het besef direct en persoonlijk te worden aangesproken, terwijl de bereidheid aanwezig is om te doen wat er wordt gezegd.

Het zijn de vermaningen “van je vader”. Daarmee laat de vader de zoon weten dat hij belangrijk voor hem is. Een vader ‘doceert’ niet, maar spreekt vanuit een relatie van liefde. Een echte vader weet dat hij vader is en zal dat zijn kinderen ook laten ervaren. Hij is ten nauwste betrokken bij hun geestelijke ontwikkeling en zal alles doen om hen te helpen steeds de goede keuzes te maken, waardoor hun ontwikkeling niet stagneert of zelfs verkeerd gaat.

De betrokkenheid van “je moeder” bij de geestelijke ontwikkeling van haar zoon ligt in “het onderricht” dat zij hem geeft. Dat doet ze met haar woorden en voorbeeld, niet zozeer met vermaning. Vermaning is hoofdzakelijk verbonden aan de bijdrage die de vader in de opvoeding heeft (Ef 6:4). De zoon loopt gevaar het onderricht van zijn moeder te veronachtzamen. Vandaar deze oproep van zijn vader. Het onderricht van de moeder houdt in dat zij hem de juiste richting wijst. Zij leert hem zijn leven geordend te leven.

Uit het feit dat en de wijze waarop de vader zijn vrouw bij de opvoeding betrekt, is wel wat te leren. Het is belangrijk dat een man de inbreng van zijn vrouw stimuleert en ondersteunt. Man en vrouw moeten één lijn trekken in de opvoeding en elkaar niet afvallen, zeker niet in het bijzijn van de kinderen. Kinderen voelen het feilloos aan als er verschil is tussen vader en moeder. Ze weten in voorkomende gevallen dit verschil goed uit te buiten.

Als een zoon luistert naar vermaning en onderricht, zal dat zijn leven sieren, waardoor het aantrekkelijk wordt (Sp 1:9). Een krans om het hoofd en een ketting om de hals duiden op waardigheid. Er is hier sprake van “een bevallige krans”. Er straalt lieflijkheid af van iemand die vermaning en onderricht van zijn vader en moeder heeft aangenomen. Gehoorzame kinderen zijn aantrekkelijk en dwingen respect af. Hoogwaardigheidsbekleders dragen een gouden keten om hun hals (Gn 41:42; Dn 5:29). Zo worden zij gezien die tucht en onderwijzing aannemen.

Als we ‘versierd’ zijn met de onderwijzing, laten we de waarheid van Gods wijsheid in onze woorden en ons leven zien (vgl. Tt 2:9-10). Als we ons laten gezeggen door de wijsheid, zullen de scherpe kantjes van ons gedrag verdwijnen en worden we aangenamer voor anderen in de omgang met hen. We geven ook een duidelijker beeld van het leven als christen omdat we meer van de Heer Jezus laten zien.

Wat we in dit vers van de vader en moeder lezen, kunnen we ook toepassen op hen die in geestelijke zin vaders en moeders in de gemeente zijn. Zij hebben een bijzondere zorg voor jonge gelovigen om hen met hun wijsheid te helpen hun weg met de Heer te gaan. Paulus was voor de pas tot geloof gekomen gelovigen in Thessalonika als een vader en een moeder (1Th 2:7; 11). Zowel ouders als ouderen in de gemeente vertegenwoordigen een Vader in de hemel Die ons onderwijst. Dat doet Hij door Zijn Zoon: “Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem” (Lk 9:35).

Mijd verkeerd gezelschap

Het eerste waarvoor de vader zijn zoon waarschuwt, is slecht gezelschap (Sp 1:10). Hij herhaalt die waarschuwing in Sp 1:15. Dit slechte gezelschap bestaat uit zondaars van wie het leven uit zondigen bestaat, van wie zondigen de levensstijl is. Ze doen niets anders en zijn alleen daar op uit. Ze leven niet van eerlijke arbeid, maar van de opbrengst van criminaliteit. Daarvoor zoeken ze niet alleen slachtoffers, maar ook nieuwe metgezellen. Om die reden benaderen ze jonge mensen. Ze stellen de jongeman voor de keus tussen het gemakkelijke en snelle geld en de lange weg van gehoorzaamheid aan wat zijn vader en moeder hem hebben verteld.

De vader laat het niet bij een algemene en daardoor vage waarschuwing. Hij verbiedt zijn zoon niet kortweg zich bij een gezelschap van zondaars aan te sluiten, maar onderwijst hem over hun handelwijze. Hij laat hem weten hoe ze hem benaderen, zodat hij hen kan herkennen als ze met hun praatjes bij hem komen om hem in te palmen. De vader neemt de tijd om met zijn zoon te praten. Ouders moeten tijd nemen om met hun kinderen te praten.

Op die manier moeten ze niet met peuters praten. Die moeten leren luisteren en gehoorzaam zijn aan wat de ouders zeggen, ook zonder verklaring. Er wordt vaak veel te jong al met de kinderen gepraat om hen van iets te overtuigen. Dat werkt bij kinderen niet en zal zelfs later moeilijkheden opleveren als er directe gehoorzaamheid wordt gevraagd. Het werkt wel bij hen die ‘zoon’ zijn, dat wil zeggen kinderen die al een zekere mate van volwassenheid hebben en in staat zijn om te overwegen wat wordt gezegd.

Het feit dat de eerste alarmbellen in Spreuken rinkelen met betrekking tot slecht gezelschap, is een belangrijk signaal voor gezinnen met kinderen. Buitenshuis bevinden de kinderen zich vaak in groepen, bijvoorbeeld:
- Ze gaan met een groep kinderen naar school.
- Op school maken ze deel uit van een groep.
- Er zijn groepsopdrachten.
- Ze zitten op een sportclub of muziekschool.
- Ze gaan naar verjaardagsfeestjes.
- De sociale media kennen groepen.

De groepsdruk op scholen, zowel in het lager als in het hoger en universitair onderwijs, is groot. Daar moeten onze kinderen weerbaar tegen worden gemaakt. Hoe ze zich zullen ontwikkelen, is voor een deel afhankelijk van het gezelschap waarin ze zich ophouden. Daarom moeten we als ouders weten met wie ze omgaan – ook en vooral op de sociale media! – en hen waarschuwen voor verkeerd gezelschap. Het is dwaasheid en zelfbedrog als ouders zeggen dat (jonge) kinderen ‘recht op privacy’ hebben en ze ‘dus’ niet willen weten met wie hun kinderen contacten op de sociale media hebben.

Zondaars vormen een gezelschap dat geen deel heeft aan het gezelschap van Gods kinderen, maar er wel aansluiting bij zoekt. De vader is niet naïef en weet maar al te goed dat dit gezelschap erop uit is om zijn zoon tot zonde te verleiden. Direct nadat de satan is gevallen, is hij een verleider en verzoeker geworden. De zondaars zijn door hem getrainde knechten. Het enige wat de duivel kan doen, is ons verleiden. Hij kan ons niet dwingen om te zondigen. ‘Bewilligen’ is toegeven aan zijn verleiding, waarop de zonde volgt. Eva bewilligt en vervolgens zondigt zij (Gn 3:6). Jozef geeft niet toe aan de verleiding en zondigt niet (Gn 39:8-9).

Wat is het belangrijk dat ouders hun kinderen voor slecht gezelschap waarschuwen en hen daar weghouden. Veel ouders spannen zich in en sparen tijd noch geld noch moeite om hun kinderen te laten uitblinken in bijvoorbeeld muziek, sport of sociale activiteiten. Het is te hopen dat ze dezelfde inzet hebben om hun kinderen te laten uitblinken in het kennen van en gehoorzamen aan het Woord van God.

Kinderen zullen alleen ‘nee’ kunnen zeggen tegen het kwaad, als ze ‘ja’ zeggen tegen God. De vreze Gods laat hen wijken van het kwaad. Daarom moeten we hen leren God te vrezen. Het is altijd gemakkelijker de menigte te volgen dan tegen de stroom in te zwemmen (vgl. Ex 23:2). We moeten een doel hebben in het leven om te weten in welke richting we moeten lopen. Dat doel is Christus. Laten we dat doel aan onze kinderen voorhouden.

De jongeman moet twee dingen over de zondaars weten. Dat zijn
1. de methoden die zij gebruiken om hem te verleiden met hen mee te doen (Sp 1:11-14) en
2. wat hun einde is (Sp 1:15-19).

In de Sp 1:11-12 vertelt de vader zijn zoon hoe de zondaars in hun pogingen om hem te verleiden te werk gaan. Hij moet erop bedacht zijn dat ze hem benaderen en uitnodigen om deel te nemen aan een rooftocht. Het zijn professionele criminelen die het doel al voor ogen hebben. De vader gebruikt een extreem, maar daarom nog geen onrealistisch, voorbeeld. De meeste keuzes in het leven liggen op een lager en schijnbaar minder belangrijk niveau. Dit extreme voorbeeld maakt duidelijk waar een eerste stap op de weg met de zondaars uiteindelijk toe leidt.

De zondaars stellen hun plan als iets spannends voor en tegelijk als iets heel simpels. De zoon krijgt de uitnodiging om met hen op bloed te loeren. Het woord ‘loeren’ heeft te maken met het in een hinderlaag liggen met de bedoeling iemand te vermoorden (Dt 19:11) of te kidnappen (Ri 21:20). Hier is het om bloed te vergieten.

Geweld is een van de twee hoofdkenmerken van de zonde. Het andere hoofdkenmerk is verdorvenheid. Alle zonden vallen onder een van deze twee hoofdkenmerken. De eerste zonde die door de mens is begaan, is die van de verdorvenheid. Dat is als Eva de duivel gelooft en daarmee God voor leugenaar verklaart (Gn 3:1-6). De tweede zonde is de zonde van geweld. Dat is als Kaïn zijn broer Abel doodt (Gn 4:8). Sindsdien is de wereld vol verdorvenheid en geweld (vgl. Gn 6:11).

Het slachtoffer is “een onschuldige”, iemand die geen enkele aanleiding voor een overval geeft (vgl. Ps 35:7). Het maakt deze lieden niet uit wie hun slachtoffer is. Het gebeurt ook vandaag wel dat iemand de pech heeft langs een groep criminele jongeren te lopen die uit is op een verzetje. Zonder enige aanleiding wordt hij in elkaar geslagen en beroofd. Het is het gedrag van Kaïn die zijn broer Abel doodt, terwijl die hem niets heeft gedaan (Gn 4:8).

De zondaars voegen aan hun voorstel toe dat ze alle sporen van hun boze daden onherkenbaar zullen uitwissen (Sp 1:12). Met deze voorstelling van zaken willen ze de zoon overhalen om mee te doen. Hij hoeft niet bang te zijn dat hij gepakt zal worden. Ze zullen hun slachtoffer onvindbaar begraven. De taal die ze hier gebruiken, wil zeggen dat ze als God zullen handelen, Die de opstandelingen Korach, Dathan en Abiram ook levend naar het graf doet afdalen, zodat er niets meer van hen te zien en te vinden is (Nm 16:33). Maar God ziet het en zal het openbaar maken (Gn 4:9-10).

In de Sp 1:13-14 wordt de zoon het lokaas voorgehouden om hem over te halen mee te doen. De zondaars beloven de nieuweling snel succes, dat wil zeggen snel verkregen rijkdom (Sp 1:13). Hij hoeft alleen maar met hen mee te gaan, daarvoor hebben ze hem uitgenodigd (Sp 1:11). Meer vragen ze niet.

De zondaars spiegelen het zo aantrekkelijk mogelijk voor. ‘Denk je eens in wat we zullen vinden als ons slachtoffer is verslonden en verdwenen. We zullen allerlei kostbare dingen vinden en onze huizen vullen met de buit. Het gaat niet om een klein beetje, maar om een grote roof. Daar kun je jaren op teren.’ De taal die de zondaars gebruiken, is die van de landlieden over wie de Heer Jezus in een gelijkenis spreekt: “Toen de landlieden echter de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Deze is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden en zijn erfenis in bezit nemen” (Mt 21:38).

Van een gemakkelijke manier om aan geld te komen, los van God, gaat een grote verleiding uit. Voor zover we in de Schrift kunnen zien, zijn er drie manieren om op een geoorloofde manier aan geld te komen:
1. door het met werken te verdienen,
2. door het te erven,
3. doordat iemand het ons schenkt.

Door middel van geweld aan geld komen is er niet bij. De wortel van dit kwaad van geweld is de geldzucht. Paulus vermaant Timotheüs zoals een vader zijn kind doet en houdt hem voor dat hij de geldzucht moet ontvluchten (1Tm 6:9-11).

De zondaars beloven de jongeman dat hij ‘erbij’ zal horen als volwaardig lid van de bende. Het sluit aan op wat bijna alle jonge mensen, ook vandaag, verlangen en dat is om bij de groep te horen. Ze hebben alles wat ze hebben geroofd in één pot gedaan. Daaruit krijgt hij net zo goed als ieder ander zijn deel. Echt, ze zullen alles ‘eerlijk’ met hem delen.

Veel jonge mensen trappen hierin, omdat ze dan ‘iemand’ zijn. Ze maken deel uit van de bende, delen in de buit en worden door de andere bendeleden erkend. Het knellende juk van hun ouders, die natuurlijk niets van hun drang naar vrijheid begrijpen, werpen ze af. Dan zijn ze vrij om te doen en te laten wat ze zelf willen. Daarbij komen ze ook nog eens in het bezit van de begeerde luxe. Maar het is een schijnvrijheid, want ze hebben hun ziel verkocht aan de duivel. Als ze niet meer nodig zijn, worden ze afgedankt, weggeworpen of afgemaakt.

In de toepassing hoeven we niet alleen te denken aan jeugdbendes van jongeren uit gebroken gezinnen die op een snelle manier geld willen hebben. Het gaat ook om de witteboordencriminaliteit, de financiële fraudeurs. Mensen die een hoge functie hebben bij grote maatschappijen, vullen hun zakken door allerlei dubieuze afspraken. Daarbij betrekken ze ondergeschikten die ze nodig hebben en paaien hen door hun een deel van de opbrengst te beloven. De verleiding van het ‘gemakkelijke geld’ is er in alle lagen van de bevolking en in alle leeftijdsgroepen.

In Sp 1:15 waarschuwt de vader zijn zoon voor de tweede keer (Sp 1:10). De waarschuwing “ga niet met hen” staat tegenover de uitnodiging van de zondaars “ga met ons” in Sp 1:11. De vader heeft zijn zoon in de vorige verzen voorgehouden waar de zondaars op uit zijn en hoe ze te werk gaan. Die levensstijl moet voldoende waarschuwing zijn om zich niet bij hen aan te sluiten en niet in te gaan op hun uitnodiging. In de Sp 1:16-18 laat hij zijn zoon zien waarom hij niet met hen op weg moet gaan en zijn voet van hun pad moet weerhouden.

De vader kent namelijk ook de ernstige gevolgen voor wie zich bij de zondaars aansluit. Die houdt hij zijn zoon ook voor. Hij waarschuwt hem voor wat hem zal treffen als hij meegaat en meedoet. Zij spiegelen hem een aangenaam leven voor, maar de vader laat hem weten dat dit leven leidt tot verwoesting van zijn eigen leven. Daarom gebiedt hij hem zijn voet van hun pad te weerhouden. Wie zich aan Gods Woord houdt, zal zijn voet niet op het criminele pad zetten (Ps 119:101).

Niemand wordt direct een crimineel of een hooligan. Om niet met zondaars op de weg te wandelen moet de voet ervan worden weerhouden ook maar één stap op hun pad te zetten, want “verkeerde omgang bederft goede zeden” (1Ko 15:33). Als de eerste stap erop is gezet, volgen al snel meerdere stappen. Begin daarom niet aan de eerste stap. Bij elke stap die we op de weg van de satan zetten, verwijderen we ons verder van de omgang met God.

“Want” geeft de reden aan, waarom de zoon zich niet bij hen moet aansluiten (Sp 1:16). Het is omdat hun gedrag niet deugt. Het is immoreel en gewelddadig. De vader maakt zijn zoon duidelijk dat de bendeleden snel zijn om kwaad te doen en zich haasten om bloed te vergieten (vgl. Js 59:7). Wie zich op hun pad begeeft, begeeft zich op een aflopende weg. Het lopen gaat op een gegeven moment zo snel, dat er niet meer afgeremd en gestopt kan worden. Er is snelheid en haast, geen rust. Ieder die zich op het pad van de zondaar bevindt, wordt opgejaagd.

De vader verzekert zijn zoon dat er een mogelijkheid is om aan hun weg te ontkomen en dat is door te luisteren naar zijn waarschuwing (Sp 1:17). Hij geeft een voorbeeld uit de natuur. Een vogel die het net ziet dat voor hem is gespannen, zal er niet in, maar overheen vliegen en zo voor gevangenschap bewaard blijven. De eerste natuurlijke reactie van iedereen die ziet dat ergens gevaar dreigt, is dit kwaad te ontwijken. Zo is het in elk geval bij vogels die het net zien. Dat houdt in dat wie zich bij een slecht gezelschap aansluit niet alleen verkeerd bezig is, maar ook dom is. Als we bij het beeld van de vogel blijven, kunnen we zeggen dat wie zich boven de laag-bij-de-grondse activiteiten van de zondaars verheft, zich niet door hen zal laten verleiden en zich niet in hun net zal laten vangen.

Sommige mensen zijn dommer dan vogels. Ze reageren met heel hun verduisterd verstand en ingebeelde wijsheid niet op gevaar zoals de dieren dat doen, maar lopen er met open ogen in. Ze hebben niet in de gaten dat ze hun eigen graf graven (vgl. Ps 7:16-17; Jb 18:8; Es 7:9-10). Ze denken dat ze voor anderen een hinderlaag leggen, maar ze leggen een hinderlaag voor hun eigen leven. Als hun activiteiten eenmaal bekend zijn, zullen ze zelf het slachtoffer worden van anderen. Er vinden heel wat afrekeningen plaats in het criminele circuit. Een moordenaar wordt vaak op zeker moment ook zelf vermoord.

In Sp 1:19 vat de vader de waarschuwing van de Sp 1:10-18 samen (Jb 8:13). Het verkrijgen van onrechtmatige winst betekent het verlies van het leven. Zondige handelingen lijken voordeel en winst op te leveren, waardoor men meent een aangenamer leven te kunnen leiden, maar het is de weg van de dood. Als zondaars en wie zich met hen verbinden de onschuldige beroven en doden, beroven en doden ze zichzelf. Ze zondigen tegen hun eigen leven. Elke misdaad die ze tegen een ander begaan, begaan ze in werkelijkheid tegen zichzelf. Ze benemen zichzelf het leven. De enige manier om daaraan te ontkomen is het gezelschap van zondaars te mijden.

Een belangrijk element van het nieuwe leven is dat het zich naar de eeuwigheid uitstrekt (Rm 2:7). Daartegenover staat de zichtbare wereld met zijn normen. Macht en geld beheersen deze wereld. Daarvan gaat een grote aantrekkingskracht uit die ons wil meeslepen. ‘Nee’ zeggen is soms uiterst moeilijk.

De rijke jongeman en Judas Iskariot bewijzen dat met hebzucht altijd de verwerping van Christus en het verlies van het eigen leven is verbonden: ze “ontneemt haar bezitters het leven”. Het lijkt erop dat ze bezitters zijn, onafhankelijk, maar de werkelijkheid is dat hun verslaving hen doodt. De een ging bedroefd weg, de ander hing zich op (Mt 19:22; Mt 27:5). Daarom roept de Wijsheid in het volgende gedeelte.

De Wijsheid roept

Nadat de vader aan het woord is geweest, komt nu de Wijsheid aan het woord. De vader heeft zijn zoon gewaarschuwd voor het gezelschap van de zondaars. Dat is gebeurd in de besloten sfeer van de huiselijke kring. Nu wordt door de Wijsheid tot de zondaars gesproken. Dat gebeurt in het openbaar. Vanaf Sp 1:20 klinkt een lange oproep van de Wijsheid aan de zondaars die buiten zijn.

Er is in Haar stem een aandrang te horen die niet op die manier in de stem van de vader te horen is. Zij richt Zich tot zondaars die hun keus al hebben gemaakt. We kunnen hierbij ook denken aan jonge mensen die de waarschuwingen van hun vader in de wind hebben geslagen. Zij zijn ondanks alle waarschuwingen toegetreden tot het slechte gezelschap van de zondaars en maken daarvan nu volledig deel uit. Toch laat de Wijsheid hen niet aan hun lot over, maar gaat hen na en houdt hun voor waar hun weg eindigt. Ze roept hen op zich te bezinnen en te bekeren om aan dat einde te ontkomen.

De Wijsheid wordt hier als een Goddelijke Persoon voorgesteld Die op openbare plaatsen (“buiten”, “op de pleinen”) luid roept. Er is veel rumoer om Haar heen, waardoor het gevaar groot is dat Haar stem niet wordt gehoord (Sp 1:21). Daarom verheft Zij Haar stem. Ze doet dat overal waar mensen druk bezig zijn met de dagelijkse dingen die een mens zo in beslag kunnen nemen. Maar het leven bestaat uit meer dan geld verdienen. Ze gaat zelfs naar de “ingangen van de poorten in de stad”, de plaats waar de mensen de stad binnenkomen om er handel te drijven en winst te maken. Daar bevinden zich ook de rechters die vaak alleen op hun eigen voordeel uit zijn. Daar spreekt Zij Haar woorden uit om de aanwezigen op te roepen zich te bekeren.

De Wijsheid begint met de klacht “hoelang?” (Sp 1:22). Deze vraag houdt in dat er een mogelijkheid is om terug te keren van de weg van de zondaar en tegelijk dat er een moment komt dat het niet meer mogelijk is. Na de vraag spreekt Ze drie groepen mensen aan. Ze richt zich tot “onverstandigen”, “spotters” en “dwazen”.

De onverstandige is de naïeve of onnozele persoon, iemand die niet nadenkt over het leven en het leeft zoals het komt. Hij gelooft alles, behalve God, en onderzoekt niets. Hij denkt niet aan God en aan de toekomst. Elke oproep die wordt gedaan om over het leven na te denken, wordt door hem beschouwd als een verstoring van zijn rust en een inbreuk op zijn privacy. Hij ziet het als een storende, onzinnige alarmering.

De spotter is de opstandige en cynische vrijdenker. Hij denkt dat hij alles weet en is zonder enige vrees of schaamte. Spijt kent hij niet. Hij is bot en ruw in zijn handelwijze en in zijn woorden. Elk fatsoen ontbreekt. Spotten is een lievelingsbezigheid van hem. Voor hem is godsdienst iets voor achterlijke mensen.

De dwaas is de moreel verdorven, ongevoelige goddeloze. Hij sluit zich af voor alles wat hem wijs en gelukkig zou kunnen maken. Van veel andere dingen heeft hij kennis, althans dat meent hij, maar van het begin van de echte kennis, de vreze des HEEREN, wil hij niets weten. De kennis van de andere dingen maakt hem blind en ongevoelig voor de ware kennis.

De Wijsheid roept hen allen op zich tot Haar bestraffing te keren, dat wil zeggen daar gehoor aan te geven (Sp 1:23). Als dat gebeurt, zal Zij Haar Geest over hen uitstorten en als gevolg daarvan zal Zij Haar woorden bekendmaken. Ze belooft dat de Bijbel, die tot nu toe een gesloten Boek is, voor hen zal opengaan en dat ze de inhoud zullen begrijpen. We hebben die Geest van wijsheid nodig om de woorden van God te begrijpen (vgl. Ef 1:17).

Gevolgen van niet luisteren

Alle scheppingswerken blijven staan waar de Wijsheid hen heeft geplaatst en zij dienen Haar (Ps 119:90-91). Alleen de verstokte zondaars weigeren te reageren op de oproep van de Wijsheid en de plaats in te nemen die hen tegenover Haar past (Sp 1:24). Zij heeft Haar hand uitnodigend naar hen uitgestrekt gehouden (vgl. Js 65:2). Maar de zondaars hebben de allerbelangrijkste raad, die van de Wijsheid, verworpen (Sp 1:25).

Ook Haar “bestraffing”, die dient om hen tot Zich te trekken, heeft geen effect omdat zij die niet willen aanvaarden. Het is een bewuste, eigenwillige keus tegen de Wijsheid. De zondaars hebben alles ‘geweigerd’ wat de Wijsheid heeft aangeboden (Sp 1:24a), ze hebben ‘er geen acht op geslagen’ (Sp 1:24b), het ‘verworpen’ (Sp 1:25a) en ‘niet gewild’ (Sp 1:25b). Zij heeft hen zo lang verdragen, maar zij hebben die verdraagzaamheid veracht (Rm 2:4; Rm 9:22).

Na “omdat” van de Sp 1:24-25 volgt in Sp 1:26 “daarom”. Ze hebben de Wijsheid uitgelachen en ermee gespot. Daarom zal de Wijsheid over hen lachen bij hun ondergang. Haar lachen is een vreselijk lachen (Ps 2:4). Het is een verachtelijk lachen, omdat nu over hen komt waarvoor Zij hen heeft gewaarschuwd.

De Wijsheid heeft de zondaars geroepen, maar zij hebben niet geluisterd. Dan gebeurt het omgekeerde (vgl. Ez 8:18). De Wijsheid zal spotten wanneer de hardnekkige zondaars gegrepen zullen worden door hun angst (Jb 15:24; Dn 5:5-6; 30). Ze zullen door hun angst verwoest worden (Sp 1:27). Als door “een wervelwind” zullen ze ten onder gaan in “benauwdheid en nood”.

In Sp 1:28 wordt gezegd op welke manier de Wijsheid inhoud geeft aan Haar lachen en bespotten. Zij neemt afstand van de zondaars – alsof Zij hen niet langer kan verdragen – en spreekt nu niet meer tot hen, maar over hen tot anderen. Ze waarschuwt die anderen om niet het voorbeeld van de zondaars te volgen. De Wijsheid zal niet reageren op het hulpgeroep van de zondaars als zij in hun nood tot Haar zullen roepen, want zij wilden niet reageren toen Zij haar waarschuwingen tot hen riep. Het is een afschuwelijke zaak om door God verlaten te worden (Hs 9:12), hoeveel te meer als het ook nog een tijd van nood is (1Sm 28:15).

De Wijsheid verklaart waarom Zij niet naar de zondaars luistert als zij in nood tot Haar roepen. Het is “omdat zij de kennis hebben gehaat” (Sp 1:29). De onverstandigen willen dom blijven. De dwazen geven niet alleen de voorkeur aan dwaasheid, maar ze verachten ook de kennis. Ze willen gewoon niet onderwezen worden. Het is een bewuste keus om niet voor de vreze des HEEREN te kiezen. Wie zo zijn, missen het begin van de kennis; ze kunnen niet wijs worden en blijven daarom dwaas.

Ze hebben niet naar de raad van de Wijsheid willen luisteren die Zij hun voorhield (Sp 1:30). Al Haar bestraffingen, die ertoe dienden om hen tot luisteren te bewegen, “hebben zij verworpen”. Wie zo hardnekkig weigeren zich open te stellen voor de Wijsheid, zijn niet te helpen. Ze zullen erachter komen wanneer ze de bittere vruchten van hun eigenwillige weg te eten krijgen (Sp 1:31). Ze oogsten wat ze hebben gezaaid en krijgen wat ze verdienen en zelf willen (Gl 6:7-8). Ze zullen zat worden van de waanzin “van hun [eigen] opvattingen”.

Hoe dat gebeurt, wordt in Sp 1:32 verklaard. Het woord “want” geeft dat aan. Hun afvalligheid van de levende God betekent hun dood. De liefde van de dwazen voor hun zorgeloze rust is als een wiegend bootje dat op de rivier drijft en waarin ze liggen te slapen. Zonder dat ze er erg in hebben, drijft het bootje langzaam maar zeker naar de waterval waar het naar beneden stort en te pletter slaat. De rust die zij omarmen, is de rust van de dood. De eigenzinnigheid en zelfgenoegzaamheid van deze mensen zal hen doden en ombrengen.

Het deel van wie wel luistert

Het gedeelte eindigt niet in mineur, maar met een prachtige en ook aantrekkelijke belofte voor wie wel naar de Wijsheid luistert. Wat hij krijgt, is een permanente, niet te verstoren veiligheid. Het is daarbij ook een situatie waarin geen dreiging gevoeld wordt. Hij is “vrij … van angst voor het kwaad”.

Luisteren naar de Wijsheid biedt bescherming tegen het kwaad. Dat is het grote contrast tussen de valse zekerheid van de goddelozen in het vorige vers en de ware en blijvende vrede van de rechtvaardige die naar de Wijsheid luistert in dit vers. In deze situatie van veiligheid en vrede mag iedere gelovige al leven die naar het Woord van God luistert en dat toepast op alle aspecten van zijn leven.

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


Psalm 150
Top of Page
Top of Page