Jeremia 51
Jeremiah 51 Kingcomments Bijbelstudies

De wraak van de HEERE op Babel

Dit hoofdstuk vervolgt de beschrijving van het oordeel over Babel die in het vorige hoofdstuk is begonnen. De HEERE gebruikt alle mogelijke voorbeelden en woorden om te laten weten hoezeer Hij op Babel vertoornd is en wat Hij het zal aandoen. Nu spreekt Hij over een wind die Hij zal opwekken, een wind die te gronde richt (Jr 51:1). Die wind komt “tegen Babel en tegen de inwoners van Leb-Kamai”. “Leb-Kamai” is Hebreeuws voor ‘hart van hen die tegen Mij opstaan’. Met wind kan ook geest worden bedoeld. Hij zal in Babel een boze geest geven die hen in het verderf zal storten.

Er komen wanners op Babel af, vijanden die al het kostbare uit het land zullen weghalen, terwijl ze laten liggen wat waardeloos is (Jr 51:2). Wannen staat ook in verbinding met de wind van Jr 51:1. Wannen gebeurt door de wind. De wind neemt dan wel het waardeloze mee en verstrooit het, terwijl wat kostbaar is, achterblijft. De vijand zal het volk als waardeloos verstrooien en zich de schatten toe-eigenen.

Hoewel de Babyloniërs met boog en pantser klaarstaan om zich te verdedigen, zal alle tegenstand meedogenloos worden neergeslagen (Jr 51:3). De jongemannen worden niet gespaard en heel het leger van Babel wordt met de ban geslagen. De dode lichamen liggen overal op het land en in de straten van de steden (Jr 51:4).

De HEERE is ook vertoornd op Israël en Juda, maar over hen zal Hij Zich ontfermen (Jr 51:5). Hun land is vol van schuld, de HEERE ziet dat terdege, maar toch zal Hij aan dat volk geen einde maken, juist omdat Hij “de Heilige van Israël” is. Jesaja gebruikt deze Naam voor de HEERE vijfentwintig keer. Jeremia gebruikt die Naam hier voor de tweede en laatste keer (Jr 50:29), beide keren in verbinding met het oordeel over Babel. Daarom roept Hij Zijn volk op uit Babel weg te vluchten en niet mee verdelgd te worden in zijn ongerechtigheid (Jr 51:6; Jr 50:8). Babel krijgt van de HEERE het oordeel dat het verdient en de tijd daarvoor is nu gekomen.

Babel is door de HEERE gebruikt als een gouden beker, een beker met daarin de wijn van de grimmigheid van God (Jr 51:7). Nebukadnezar is het gouden hoofd (Dn 2:38), aan wie de HEERE gezag over alle volken gegeven heeft. Hij heeft Gods oordeel over de volken uitgevoerd. Elk volk heeft voor hem gebeefd. Maar aan zijn macht is een plotseling einde gekomen (Jr 51:8). Hij heeft zich op zijn eigen macht beroemd en geen rekening gehouden met de HEERE.

Er is wel getracht Babel weer te helen, te genezen. Babel heeft namelijk ook veel voordelen opgeleverd. Het is een goed land geweest om in te wonen. Dat men niet meer vrij is geweest, heeft geen grote rol gespeeld. De pogingen om Babel te genezen zijn echter tevergeefs gebleken (Jr 51:9). Daarom zegt iedereen het tegen elkaar dat ze de gelegenheid te baat moeten nemen en naar het eigen land moeten terugkeren. Het is zinloos er nog langer te blijven, want de situatie verslechtert in plaats van dat die verbetert.

Israël zal zich bewust worden dat de HEERE voor hen is opgekomen (Jr 51:10). Ze zijn zich bewust hoe de HEERE hen ziet naar Zijn raadsbesluit. Zij zeggen ook tegen elkaar naar hun land te gaan. Ze doen dat met de bedoeling om in Sion de daden van de HEERE, hun God te vertellen. Hierin ligt de les voor ons dat het goed is om, als de Heer ons uit een benauwde situatie heeft verlost, daarover te vertellen op de plaats waar Hij woont, de plaatselijke gemeente.

De HEERE roept Zijn instrument op de pijlen te scherpen en de pijlkokers te vullen (Jr 51:11). Hij wekt de geest van de koningen van Medië op tegen Babel. Dat past in Zijn plan om Babel te gronde te richten. Babel heeft Zijn tempel verwoest en daarvoor heeft het de wraak van de HEERE over zich afgeroepen. Hij zal weten tegen Wie hij zich heeft verheven.

De HEERE begint met het laten hijsen van de vlag, waarmee Hij aangeeft dat de overwinning is behaald nog voordat de oorlog is begonnen (Jr 51:12). Voor de strijd zelf geeft Hij bevelen om de bewaking te versterken, wachters op te stellen en hinderlagen te leggen. De zekerheid van de overwinning maakt niet overmoedig. Op deze manier zal Hij Zijn voornemen dat Hij heeft uitgesproken ook uitvoeren.

Babel woont aan grote wateren (Jr 51:13), dat wil zeggen dat hij over veel volken heerst (Op 17:15). Babel is ook rijk. Die rijkdom heeft hij verkregen door ongebreidelde hebzucht. Zijn macht en rijkdom zijn echter waardeloos als bescherming tegen Gods oordeel. Babel heeft het aan de HEERE van de legermachten te danken dat het zo talrijk is geworden als een zwerm treksprinkhanen, maar hij heeft alle roem daarvoor aan zichzelf gegeven. Daarom heeft de HEERE van de legermachten bij Zichzelf gezworen dat Hij hem zal oordelen (Jr 51:14). Dat zal een vreugderoep bij de onderdrukte volken teweegbrengen.

De almachtige HEERE en de onmachtige afgoden

De HEERE plaatst Zichzelf in Zijn almacht als Schepper voor Babel (Jr 51:15). De schepping heeft Hij door “Zijn kracht” tot stand gebracht, terwijl Hij daarbij met “Zijn wijsheid” en “Zijn inzicht” te werk is gegaan. De hele natuur reageert op Zijn stem (Jr 51:16). Dampen, bliksemflitsen, wind, Hij beschikt erover. Zo heeft de HEERE Zich ook eens tegenover Job opgesteld, waarna Job zich diep verootmoedigt (Jb 39:36-38; Jb 42:1-6).

Babel heeft echter geen boodschap aan die almachtige God. Babel is een dom mens, zonder kennis van God en daardoor geheel zonder kennis (Jr 51:17). Een edelsmid is ook een soort schepper, maar dan van een afgodsbeeld. Maar wat een bedrog, het is een doods ding. Er zit geen adem of geest in. Een edelsmid kan alleen maar iets maken wat dood is. In het licht van Wie God is, wordt het werk van de zilversmid een nietig en bespottelijk werk (Jr 51:18) dat geen enkele bescherming biedt op de dag van het vergeldende oordeel.

Hoe geheel anders is “het Deel van Jakob”, dat is de levende HEERE (Jr 51:19). Hij is de Formeerder van alles en heeft te midden daarvan een speciale betrekking met Israël dat Zijn eigendom is. Hij is de HEERE van de legermachten, dat is Zijn Naam. Hij staat boven alle hemelse en aardse machten en niemand is Hem gelijk.

Babel is voor de HEERE een strijdhamer, een wapenrusting om daarmee te strijden (Jr 51:20). Babel moet zich niet verbeelden zelf iets te betekenen en zelf kracht te bezitten. Elk werk van Babel is een werk van de HEERE. De HEERE zal door Babel volken stukslaan en koninkrijken te gronde richten. Alles wat valt onder de strijdhamer van Babel, is een voorwerp van het oordeel van de HEERE.

De strijdhamer van de HEERE komt neer op “het paard en zijn ruiter” en op “de strijdwagen en zijn ruiter” (Jr 51:21); op “man en vrouw”, op “oud en jong” en op “jongen en meisje” (Jr 51:22); op “de herder en zijn kudde”, op “de akkerbouwer en zijn juk [ossen]”, op “landvoogden en machthebbers” (Jr 51:23). Het woord voor “stukslaan” heeft de betekenis van krachtig en intensief stukslaan, het is verpletterend stukslaan (Ex 15:6; Ps 2:9).

Babel is een instrument in de hand van de HEERE. Dat betekent niet dat de Babyloniërs geen eigen verantwoordelijkheid hebben. Ze hebben namelijk kwaad gedaan aan Sion zonder dat de HEERE daar opdracht voor heeft gegeven (Jr 51:24). Dat kan de HEERE niet ongestraft laten, maar zal Hij hun vergelden.

De machtige berg Babel die de hele aarde te gronde richt, zal door de HEERE geoordeeld worden (Jr 51:25). Hij zal Zijn hand ertegen uitstrekken, zodat hij van zijn hoge rots zal rollen. Hij zal hem met Zijn vuur in brand steken, zodat het een berg wordt die in brand staat. De verwoesting zal zo radicaal zijn, dat er niets bruikbaars overblijft dat zou kunnen dienen als grondslag voor de herbouw van de stad (Jr 51:26).

De naties bevolen

Weer luidt het woord van de HEERE de banier omhoog te heffen in het land, dat is in het land dat de aanval op Babel moet uitvoeren (Jr 51:27). Andere volken worden door middel van de bazuin opgeroepen zich aan te sluiten. Er moet een aanvoerder komen en een menigte van paarden. Alles wat al onder de heerschappij van de koningen van Medië is gebracht, moet worden ingezet (Jr 51:28). Babel zal beven en pijn lijden (Jr 51:29). De HEERE heeft het immers besloten en het staat vast. Daaraan is niets meer te veranderen. Babel zal een woestenij worden.

De helden van Babel zien de zinloosheid in om te strijden tegen de geweldige overmacht (Jr 51:30). Ze blijven in de bergvestingen, niet om zich te verdedigen, maar om zich te verbergen voor de oprukkende vijanden. De macht die ze hebben bezeten, is “opgedroogd”, elke vitaliteit is verdwenen; ze zijn zwak als vrouwen. Hun woningen, waarmee wel kazernes bedoeld kunnen zijn, waar de helden, de soldaten, gelegerd zijn, zijn in brand gestoken. Die forten zijn nu voor iedereen toegankelijk, want de grendels zijn stukgebroken.

De koning van Babel wordt in razend tempo door een estafette van ijlboden en boodschappers op de hoogte gesteld hoe het er met “zijn stad” voorstaat (Jr 51:31). Hij krijgt te horen dat de stad aan alle kanten wordt ingenomen en dat de vluchtwegen via de doorwaadbare plaatsen van de Eufraat bezet zijn (Jr 51:32). Ontkomen is onmogelijk.

Zich verstoppen in het riet is ook niet mogelijk, want het riet is verbrand. Op menselijke steun hoeft hij ook niet te rekenen, want de strijdbare mannen zijn door schrik overmand en verlamd. De HEERE van de legermachten, de God van Israël, zegt dat Hij de dochter van Babel tot een dorsvloer maakt (Jr 51:33). Die dorsvloer zal worden aangestampt door de oordelen die erover komen. De oogst is aanstaande, de oogst van het oordeel.

Veel van wat hier is beschreven, wordt door de Meden en Perzen vervuld als zij Babel veroveren (Dn 5:30). De volle vervulling zal echter in de eindtijd plaatsvinden (Op 18:1-19).

Zinloze verdediging van Babel

Dan horen we de klacht van Jeruzalem of Sion over wat Nebukadnezar haar heeft aangedaan (Jr 51:34). Hij heeft Sion verslonden en verpletterd en leeggeroofd als een zeemonster. Met alle lekkernijen van het land heeft hij zijn buik gevuld en het land zelf heeft hij weggespoeld door de inwoners eruit weg te voeren. De inwoonster van Sion wordt aangemoedigd te vragen om vergelding (Jr 51:35).

Dat past bij de tijd waarin zij leeft. De gelovige van de gemeente vraagt dat niet, maar vraagt om vergeving voor zijn vijanden. In het Oude Testament en na de opname van de gemeente geldt de wet. In die perioden staat God in verbinding met Zijn aardse volk, een relatie die door de wet wordt geregeld. De tijd van de gemeente, Gods hemelse volk, op aarde wordt gekenmerkt door genade.

De HEERE beantwoordt de vraag om vergelding met de toezegging dat Hij de rechtszaak van Zijn volk zal voeren (Jr 51:36). Hij zal wraak voor hen nemen. De grensrivier de Eufraat zal Hij droogleggen (Op 16:12), zodat de vijandige legers zonder moeite het land kunnen binnenkomen. Hij zal er ook voor zorgen dat er geen nieuwe aanvoer van water zal komen. Babel zal verwoest worden (Jr 51:37). Alleen jakhalzen zullen er nog wonen. Geen mens zal die plaats meer begeren, omdat er verschrikking van uitgaat en het een aanfluiting is geworden.

De Babyloniërs hebben zichzelf altijd gezien als brullende jonge leeuwen waarvoor iedereen op de vlucht slaat (Jr 51:38). Ze hoeven maar te grommen of de schrik slaat toe. Maar de HEERE zal drank aan hen voorzetten waardoor ze dronken worden en het zicht op de werkelijkheid verliezen (Jr 51:39; vgl. Dn 5:1-4; 30). Ze zullen omgebracht worden en nooit weer wakker worden. De “eeuwige slaap” is geen zielenslaap, want die bestaat niet, maar een aanduiding dat ze nooit meer macht zullen bezitten. De HEERE zal hen als slachtvee ombrengen (Jr 51:40; vgl. Jr 12:3).

Sesach is veroverd en daarmee is de roem van heel de aarde ingenomen (Jr 51:41). Zo betrekkelijk is de roem van de mens, die kan zomaar vergaan. Het indrukwekkende Babel is vergaan en daarmee een verschrikking geworden. Wat niemand voor mogelijk heeft gehouden, dat dit machtige Babel zou omvallen, is gebeurd. Een volkenzee is ertegen opgerezen en Babel is daarin ondergegaan (Jr 51:42; vgl. Jr 51:13). Zijn steden zijn onbewoonbaar verwoest, evenals het land (Jr 51:43). Niemand woont er meer, er trekt zelfs niemand meer doorheen.

Twee dingen waardoor Babel beroemd is geweest, zijn de god Bel en de muur van de stad. De HEERE voltrekt het oordeel over Bel, de god van Babel (Jr 51:44). Alles wat in naam van deze god is veroverd en aan hem is gewijd, alles waarvan deze gruwel de eer heeft gekregen, zal de HEERE hem ontnemen. De demonen achter deze gruwel zullen geen eer meer krijgen. De HEERE zal alle eer opeisen. Alle knie zal zich voor Hem buigen. Na het oordeel over de onzichtbare demonische bron van zijn kracht voltrekt de HEERE ook het oordeel over de muur, zijn tastbare en zichtbare bron van kracht. Alle weerstand van Babel is met de val van zijn muur gebroken.

Israël moet Babel ontvluchten

Met het oog op het oordeel over Babel roept de HEERE Zijn volk op Babel te verlaten (Jr 51:45; vgl. Jr 51:6). Zijn toorn is over Babel ontbrand. Als ze geen gehoor geven aan de oproep om weg te gaan uit Babel, zullen ze bang worden van het bericht dat hen zal bereiken over wat er in het land gebeurt (Jr 51:46). Er zullen burgeroorlogen komen die de eenheid zullen verwoesten en de kracht zullen wegnemen.

Er komen dagen dat de HEERE de afgodsbeelden van Babel zal straffen (Jr 51:47). Dan blijken die beelden geen enkele bescherming te bieden. Daarvoor hoeven ze maar naar de gesneuvelden te kijken die in hun midden liggen. Als de verwoesters uit het noorden komen en Babel verwoesten, zal dat in de hele schepping grote blijdschap veroorzaken (Jr 51:48).

Zekerheid van de val van Babel

Babel heeft veel volken onderworpen, maar de HEERE rekent het Babel vooral aan wat het met Israël heeft gedaan (Jr 51:49). Omdat het Israël heeft doen vallen en daar velen dodelijk heeft gewond, daarom zullen er in Babel, in het hele wereldrijk, dodelijk gewonden vallen. Dit is een aanmoediging voor Israël, voor hen die niet door het zwaard van Nebukadnezar zijn gedood, om waar ze ook zijn aan de HEERE en aan Jeruzalem te denken (Jr 51:50). Daar moet hun hart weer naar uitgaan.

Ze mogen zich de vroegere heerlijkheid in herinnering roepen. Laat ze dat dan ook doen, maar wel met gepaste schaamte (Jr 51:51). Het is door hun eigen ontrouw dat er nu vreemden zijn op de heilige plaatsen van het huis van de HEERE. Als die erkenning er is, zijn ze in de juiste gezindheid om terug te gaan.

De HEERE Zelf zal de weg voor hen vrijmaken door Babel en zijn afgodsbeelden te straffen (Jr 51:52). Het land van Babel zal vol zijn van het gekerm van de dodelijk gewonden. Er is voor Babel geen ontkomen aan het oordeel van de verwoesters die de HEERE op hen afstuurt (Jr 51:53). Hoe hoog ze ook zouden klimmen en hoe hoog ze hun vesting ook zouden bouwen, het oordeel zal hen treffen.

De verwoesting van Babel is totaal

Jeremia ziet de verwoesters van Babel als al aanwezig. Er komt geschreeuw uit Babel (Jr 51:54). Dat is geen krijgsgeschreeuw, maar angstgeschreeuw, vanwege de ramp die het land treft. Die ramp komt over hen van de HEERE, Die Babel verwoest. Hij zal het grote geluid van hun geschreeuw smoren in een nog veel groter geluid van de aanstormende legers die als machtige wateren bruisen (Jr 51:55). De verwoester die over Babel komt, zal hun helden gevangennemen en elk verzet breken (Jr 51:56). Babel heeft te maken met de HEERE als de God van de vergelding. Hij vergeldt Babel al het door hem bedreven kwaad.

Allen die in Babel verantwoordelijk zijn voor het kwaad dat ze hebben aangericht, de vorsten, wijzen, landvoogden, machthebbers en helden, zullen hun verstand en kracht verliezen en omkomen (Jr 51:57). Ze zullen nooit meer op aarde ontwaken (vgl. Jr 51:39) en nooit meer in de gelegenheid worden gesteld kwaad te doen. Hij Die dit zegt, is dé Koning, en Zijn Naam is HEERE van de legermachten. Daarom zal het zo gaan als Hij heeft gezegd. De muur van Babel vormt geen probleem voor Hem (Jr 51:58). Alle werk dat eraan is verricht door mensen van allerlei herkomst, is zinloos. Alle krachten zijn verspild. Ze hebben zich voor niets moe gemaakt en afgemat. Hun werk wordt een prooi van het vuur (vgl. Hk 2:13).

De opdracht aan Seraja

Aan het einde van de lange profetie tegen Babel, na alle woorden die Jeremia over Babel heeft gesproken, heeft hij een opdracht voor Seraja (Jr 51:59). Seraja is waarschijnlijk de broer van Baruch (Jr 32:12) en kwartiermeester van Zedekia. Als kwartiermeester moet hij ervoor zorgen dat de koning op zijn reizen overal een goed onderkomen heeft.

In het vierde jaar van de regering van Zedekia gaat hij naar Babel. Jeremia heeft al het onheil dat hij over Babel heeft aangekondigd, in een boekrol geschreven (Jr 51:60). Het zijn de woorden die waarschijnlijk door Baruch zijn opgeschreven toen Jeremia ze uitsprak. De boekrol geeft hij mee aan Seraja als deze naar Babel gaat. Als hij in Babel komt, moet hij eerst goed om zich heen kijken (Jr 51:61). Hij zal alle heerlijkheid en macht van Babel zien.

Vervolgens moet hij alle woorden van de boekrol voorlezen. Hij moet dat doen met het gebed tot de HEERE dat Hij deze woorden over Babel heeft gesproken (Jr 51:62). Als een ware Elia zal hij zich bewust zijn dat hij voor de HEERE staat en niet voor de macht van Babel (vgl. 1Kn 17:1a). Voor Babel zal het door de HEERE aangekondigde einde zeker komen. Er zal niets van overblijven. Jeremia heeft de ondergang van Babel aangekondigd, zoals hij die van Juda en Jeruzalem heeft aangekondigd, al is er van beide ondergangen nog niet veel te zien en al geloven velen er al helemaal niet in.

Als Seraja klaar is met voorlezen, moet hij een steen aan de boekrol binden en hem midden in de Eufraat, waar de rivier het diepst is, werpen (Jr 51:63). Als hij dat heeft gedaan, moet hij verklaren waarom hij dat heeft gedaan, wat die daad betekent (Jr 51:64). Net zoals de boekrol naar de diepte van de rivier is gezonken om nooit meer boven te komen, zal Babel wegzinken en nooit meer boven komen (Op 18:21). Dit is het onheil dat de HEERE over Babel heeft besloten. De afmattende inspanningen om Babel overeind te houden blijven zonder resultaat. We zien hier dat Jeremia, in de tijd dat hij oproept tot onderwerping aan Babel, tegelijk de uiteindelijke val van die stad aankondigt.

Hiermee eindigen de woorden van Jeremia. Zijn dienst zit erop. Zijn profetie tegen Babel is bedoeld als bemoediging voor het geloof van het volk van Juda. Het hoofdstuk dat nog volgt, beschrijft de verovering van Jeruzalem door Nebukadnezar. Maar vooraf is duidelijk gezegd dat de macht van Nebukadnezar niet onbeperkt en niet eindeloos is. God heeft het laatste woord. Deze wetenschap geeft alleen steun als we God op Zijn woord vertrouwen.

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


Jeremiah 50
Top of Page
Top of Page