Kolossenzen 1
Colossians 1 Kingcomments Bijbelstudies

Inleiding

Lees de brief aandachtig een keer door.

Er zijn twee dingen die deze brief op een speciale manier van grote waarde maken voor jou als jonge gelovige. Ten eerste is dat de manier waarop alle aandacht wordt gevestigd op de heerlijkheid van de Persoon van Christus. Die heerlijkheid komt op verschillende wijzen, in verschillende relaties, tot uiting. Zo krijg je Hem te zien als de Zoon van de liefde van de Vader, in Wie de volheid van de Godheid woont (Ko 1:13; 19). Je ziet Hem ook als de Schepper en Onderhouder van alle dingen (Ko 1:16-17). En je ziet Hem als de Verlosser en het Hoofd van Zijn lichaam, de gemeente (Ko 1:14; 18).

Het tweede is de manier waarop de ‘verborgenheid’ wordt ontvouwd (Ko 1:27), namelijk als een bron van vertroosting (Ko 2:2). De verborgenheid houdt in dat de gemeente een gemaakt is met Christus. Hoe meer je dat gaat ontdekken en waarderen, des te meer zal dat je geloofsleven ondersteunen en troost geven in een omgeving die daar niets van weet en ook niets van wil weten.

Het is de bedoeling dat je door deze brief over genoemde dingen onderwijs krijgt en daarover gaat nadenken. Het resultaat is ongetwijfeld dat je hart en oog gevuld worden met de heerlijkheid van de Heer Jezus. Ik kan je verzekeren dat het gevolg daarvan zal zijn dat je hart overloopt van dankbaarheid, blijdschap en zekerheid.

De brief aan de Kolossenzen is de derde brief die Paulus vanuit zijn gevangenschap in Rome heeft geschreven (na de brief aan de Efeziërs en de brief aan de Filippenzen). Ook deze brief komt dus niet van een ‘studeerkamergeleerde’. Paulus heeft in zijn omstandigheden troost en blijdschap in zijn hart ervaren toen hij nadacht en schreef over de heerlijkheid van de Heer Jezus. Als je deze brief leest, proef je dat.

Elke brief van Paulus is geschreven naar aanleiding van iets wat hij heeft opgemerkt of heeft gehoord. De aanleiding voor het schrijven aan de Kolossenzen is, dat Paulus heeft gehoord van dwalingen die in Kolosse ingang hebben gevonden. Daarover zal Epafras hem hebben ingelicht. Om welke dwalingen het precies gaat, is niet helemaal duidelijk.

Wel zijn er enkele aanwijzingen in de brief, met name in Kolossenzen 2. Je leest daar bijvoorbeeld over filosofie of wijsbegeerte (Ko 2:8), over Joodse rituelen (Ko 2:16-17) en over engelenverering (Ko 2:18). Het gaat om elementen uit zowel het heidendom als het Jodendom. Er is slechts één manier waarop het kwaad dat door deze dwalingen wordt aangericht, ongedaan kan worden gemaakt en dat is door het voorstellen van de volle heerlijkheid van Christus. Wie die heerlijkheid leert kennen, zal geen behoefte meer voelen om zich met dwalingen bezig te houden.

Zoals gezegd, zal Paulus over de ontwikkelingen in de gemeente in Kolosse van Epafras hebben gehoord. Deze trouwe dienaar stond in een nauwe betrekking tot die gemeente. Uit wat in Kolossenzen 1 staat, kun je opmaken dat de gemeente in Kolosse is ontstaan door het werk van deze Epafras (Ko 1:7). Hij heeft de Kolossenzen het evangelie verteld. Epafras komt zelf uit Kolosse (Ko 4:12), maar Kolosse is niet ‘zijn’ gemeente. Wel voelt hij een grote verantwoordelijkheid voor hen. Toen de dwalingen zich dan ook manifesteerden, sprak hij daarover met Paulus. Deze heeft pen en papier gepakt en de gelovigen in Kolosse geschreven over de gevaren van de dwalingen en hoe ze zich daartegen konden wapenen.

Paulus is zelf nooit in Kolosse geweest (Ko 2:1). Toch heeft hij niet gedacht: ‘Het is de gemeente van Epafras, laat die het maar uitzoeken.’ Paulus is zich bewust dat hij een dienaar van de hele gemeente is. Daarbij is hij zich bewust dat het niet ‘zijn’ gemeente is, maar de gemeente van Christus. Juist dat bewustzijn geeft hem een vurige liefde voor de gemeente. Als de vijand de gemeente aanvalt door te proberen dwaalleringen binnen te voeren, komt hij in actie. Want wie de gemeente wil verwoesten – en dwaalleringen zijn daarvoor een meesterlijk middel –, vergrijpt zich aan Christus Zelf. Christus en de gemeente zijn namelijk een.

Dat heeft Paulus geleerd op het moment van zijn bekering. Hij is op dat moment bezig de gemeente te vervolgen. De Heer Jezus spreekt echter vanuit de hemel, als Hij deze vervolger van Zijn gemeente een halt toeroept: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4). Het vervolgen van de gemeente op aarde staat gelijk aan het vervolgen van de Heer Jezus in de hemel. Hier leer je dat de gemeente op aarde en de Heer Jezus in de hemel een zijn, zij vormen één lichaam met Hem als het Hoofd. Dat is wat in deze brief de ‘verborgenheid’ wordt genoemd. Een ‘verborgenheid’ is iets wat in het Oude Testament niet is bekendgemaakt, maar nu aan de gemeente is geopenbaard.

Er is nog een brief waarin je leest over die verborgenheid. Dat is de brief aan de Efeziërs. Maar de manier waarop Paulus over ‘de verborgenheid’ spreekt in de brief aan de Kolossenzen, verschilt met de manier waarop hij dat doet in de brief aan de Efeziërs. Het zal je helpen de brief aan de Kolossenzen beter te begrijpen als ik een paar verschillen noem. Zo is een belangrijk verschil dat de brief aan de Kolossenzen laat zien dat Christus een is met de gemeente op aarde, terwijl in de brief aan de Efeziërs de gemeente voorgesteld wordt als een met Christus in de hemel.

Een ander verschil is, dat de christen in de brief aan de Kolossenzen gezien wordt als opgestaan met Christus, maar niet als in Hem gezet in de hemel, zoals in de brief aan de Efeziërs. Dat wordt onderstreept als de Kolossenzen wordt verteld dat er voor hen een hoop is weggelegd in de hemel (Ko 1:5). Dat houdt in dat zij niet gezien worden als in de hemel, zoals in de brief aan de Efeziërs; hier worden ze gezien in hun leven op aarde. Je kunt dat ook concluderen uit de vermaning van Paulus dat zij hun denken en gevoelens moeten richten op de dingen die boven zijn en niet op de dingen die op de aarde zijn (Ko 3:1-2).

Nog een verschil is dat de brief aan de Kolossenzen de volheid openbaart die in Christus is (Ko 1:19; Ko 2:9) en onze volkomenheid in Hem (Ko 2:10), terwijl in de brief aan de Efeziërs de voorrechten van het lichaam uiteen worden gezet.

Als laatste wijs ik nog op het feit dat in de brief aan de Kolossenzen de nadruk ligt op Christus Zelf als ons leven. In de brief aan de Efeziërs ligt de nadruk meer op de Geest, Die in de brief aan de Kolossenzen slechts één keer wordt genoemd (Ko 1:8).

Door op deze manier brieven met elkaar te vergelijken krijg je steeds meer oog voor het unieke kenmerk dat elke brief heeft. Ik heb in de inleiding van mijn commentaar over de brief aan de Efeziërs enkele brieven met elkaar vergeleken door een parallel te trekken met de reis van Israël vanuit Egypte, door de woestijn, naar het beloofde land. Je kunt dat er nog eens op na lezen. In die parallel heb ik de brief aan de Kolossenzen niet genoemd. Je zou deze brief kunnen plaatsen tussen de brief aan de Romeinen en de brief aan de Efeziërs.

De brief aan de Romeinen gaat over de bevrijding uit de slavernij van de zonde – in beeld: uit Egypte – door het werk van Christus. De brief aan de Efeziërs gaat over het ingaan in de zegeningen in de hemelse gewesten – in beeld: de zegeningen van het land Kanaän – in Christus. De brief aan de Kolossenzen stelt de christen voor als bevrijd uit de slavernij van de zonde en verbonden met Christus. Van de zegen van de hemelse gewesten is hier echter geen sprake, want hij is nog op aarde.

In deze brief is sprake van de besnijdenis van Christus (Ko 2:11). Dat doet denken aan de besnijdenis van het volk Israël toen ze door de Jordaan waren gegaan (Jz 5:1-9). Ze waren wel in het land, maar hadden er nog geen strijd geleverd. Ze moesten het land nog veroveren.

De besnijdenis van Christus spreekt van het oordeel dat Hij voor jou op het kruis onderging. Omdat jij dit gelooft, ben je nu vrij om van Zijn heerlijkheid te genieten die in deze brief op voortreffelijke wijze naar voren komt. Ik hoop en bid dat je dit met volle teugen zult doen.

Lees de brief nog eens door.

Verwerking: Welk vers of gedeelte geeft voor jou het best de inhoud van de brief weer?

Zegenwens en dankzegging

Ko 1:1. Paulus stelt zichzelf voor als apostel. Hij is geen apostel omdat hij dat zichzelf aanmatigde of iemand anders hem daartoe heeft overgehaald. Het is ook geen bezigheid die hij zelf heeft uitgekozen of waarvoor hij door mensen is opgeleid. Achter zijn apostelschap staat God. God wilde dat hij apostel zou zijn en dat geeft zijn apostelschap gezag. Wie zich tegen dat gezag verzet, verzet zich in werkelijkheid tegen God.

De onderstreping van zijn apostelschap direct aan het begin van de brief is noodzakelijk omdat er zulke belangrijke dingen op het spel staan. Paulus gaat niet zijn mening over dingen verkondigen, maar Gods waarheid. Daarnaar luisteren betekent verwerping van dwalingen en nieuw eerbetoon aan God. Daaraan ongehoorzaam zijn betekent het verderf van het geloofsleven.

Er is niet alleen gezag, waardoor Paulus boven de gelovigen staat en hun bevelen kan geven. Als medeafzender noemt hij Timotheüs en stelt hem voor als “de broeder”. Timotheüs is de broeder van Paulus en van de Kolossenzen en fungeert hierdoor als het ware als het verbindingsstuk tussen Paulus en de Kolossenzen. Paulus staat als apostel boven hen, maar als broeder is hij een van hen. Die verbondenheid als broeders geeft de juiste atmosfeer voor de uitoefening van zijn gezag. Als gezag in dit besef wordt uitgeoefend, zal er geen heerszucht zijn, maar dienst (vgl. 1Pt 5:1-4; Lk 22:24-27; Jh 13:13-16).

Ko 1:2. Dan spreekt hij de Kolossenzen aan als “heilige en trouwe broeders”. Met ‘broeders’ bedoelt hij zowel de broeders als de zusters. Het geeft de familieband aan die gelovigen met elkaar hebben en wijst op de wandel in gemeenschap met elkaar. De familieband van de Kolossenzen heeft nog een paar extra kenmerken. Het is een ‘heilige’ familie die God voor Zichzelf apart heeft gezet. Het is ook een ‘trouwe’ familie. Dat ziet meer op hun praktijk. Hun positie voor God en de praktijk van hun geloofsleven stemmen met elkaar overeen. Je zult beide kenmerken moeten bezitten om in staat te zijn de waarheid van deze brief te begrijpen.

Aan deze kenmerken voegt Paulus nog “in Christus in Kolosse” toe. Enerzijds zie je hierdoor dat de familieverhouding van geestelijke aard is met Christus, “in Christus”, als het bindende ‘element’. Anderzijds is het een verhouding die op aarde, in de plaats Kolosse, “in Kolosse”, wordt beleefd. Ik hoop dat voor de naam ‘Kolosse’ ook de naam kan worden ingevuld van de plaatselijke gemeente waar jij bij hoort. Of dat zo is, mag je zelf beoordelen aan de hand van Gods Woord.

Nadat hij de afzenders heeft voorgesteld en de geadresseerden heeft genoemd, heeft hij een wens voor de Kolossenzen. Hij wenst hun “genade” toe, dat wil zeggen dat ze bewust vanuit de gegeven genade zullen leven. Uit genade leven betekent niets van zichzelf verwachten, maar alles van God. Het gevolg zal “vrede” zijn. Iemand die in alles op God rekent, heeft constante vrede in zijn hart. Hij wenst hun dit toe van “God onze Vader”. God is de bron van genade en vrede. Door over Hem als ‘onze’ Vader te spreken, benadrukt hij nog eens de familieband die hij met de Kolossenzen heeft.

Ko 1:3. Wat Paulus hier tegen de Kolossenzen zegt, moet hen goed hebben gedaan. Zou jij het niet bemoedigend vinden, als iemand tegen jou zou zeggen dat hij altijd voor jou dankt als hij in gebed is? Dank jij zelf ook voor anderen? Je hebt een speciale band met gelovigen voor wie je dankt. Je bent dan ook fijngevoelig voor hun geestelijke toestand. Zodra er in hun geestelijke toestand iets ten kwade verandert, zul je voor hen gaan bidden, juist omdat je merkt hoe jouw dank voor hen onder druk komt te staan.

Een woord van vermaning wordt eerder aangenomen van iemand, van wie je weet dat hij of zij voor je dankt. Als er dingen in iemands leven komen die jouw dank voor zo iemand verminderen, zal dat de aanleiding zijn om zo iemand daarover te benaderen. Zo gaat Paulus hier te werk.

Hij heeft een vertrouwelijke omgang met God Die hij kent als “de God en Vader van onze Heer Jezus Christus”. Door het woord ‘onze’ legt hij weer de klemtoon op zijn gemeenschap met de Kolossenzen in de verhouding waarin hij en zij staan zowel tot God de Vader als tot de Heer Jezus. Daarmee brengt hij de gemeenschap die zij hebben op Goddelijk niveau. Dat is de sfeer waarin hij verkeert en vanuit die sfeer benadert hij hen. In zijn brief komt hij tot hen, als het ware omgeven met de geur van het heiligdom. Die wil hij hun laten ruiken en proeven, opdat zij alles zullen loslaten wat daar niet bij past.

Ko 1:4. In de Ko 1:4-6 somt de apostel een aantal redenen voor zijn dank op. Pas daarna spreekt hij, vanaf Ko 1:9, over de onderwerpen waarvoor hij bidt.

Hij heeft hen nooit gezien. Anderen hebben hem verteld van hun “geloof” en “liefde”. Betere bewijzen dat zij de Goddelijke natuur bezitten, kan hij niet wensen. Ze getuigen van de Heer Jezus. Dat gebeurt niet in het geheim. Nergens in het Nieuwe Testament worden we ertoe opgeroepen ons geloof voor onszelf te houden of er een soort geheim discipelschap op na te houden. Wie werkelijk bekeerd is, zal ernaar verlangen dat openlijk te belijden.

Van hun geloof wordt gezegd dat het “in Christus Jezus” is. Er zijn heel wat mensen die zeggen dat ze ‘geloven’. Van doorslaggevende aard is natuurlijk in wie men gelooft (vgl. 2Tm 1:12). Wat de Kolossenzen betreft, is dat geen enkele vraag. Weten de mensen in jouw omgeving ook in Wie jij gelooft? Geloof in mensen of dromen of gevoelens geven geen zekerheid voor iemands geloof.

Als geloof in Christus aanwezig is, zal dat gepaard gaan met liefde voor alle gelovigen. Ook dat wordt van de Kolossenzen getuigd. Het is niet mogelijk God lief te hebben en zijn broeder te haten (1Jh 4:20). Verticaal, de liefde voor God, en horizontaal, de liefde voor de broeder, horen bij elkaar. Alleen God kent alle heiligen. Zodra wíj een heilige, dat is een wedergeboren christen, leren kennen, hebben we hem lief. Dat is niet omdat hij aardig is, maar omdat hij van Christus is.

De liefde van de Kolossenzen is niet sektarisch, ze is niet beperkt tot een uitgekozen groep, maar omvat “alle heiligen”. Hun liefde geldt dezelfde groep als die, waarnaar de liefde van God uitgaat. Ze hebben niet alleen de gelovigen van de plaatselijke gemeenschap lief, ze hebben alle gelovigen lief, waar ze ook wonen. Dit voorbeeld is waard om door jou en mij nagevolgd te worden.

Ko 1:5. Na geloof en liefde spreekt Paulus over “de hoop”. Hier heb je het derde element in de bekende ‘trits’ (= drietal) van geloof, hoop en liefde (1Ko 13:13; 1Th 1:3; 1Th 5:8). De hoop geeft inhoud aan hun geloof en liefde, het is er de stimulans voor. Er is geen krachtiger motief voor het geloof in de Heer Jezus en voor de liefde tot alle heiligen, dan de hoop die “is weggelegd in de hemelen”. Paulus dankt God, dat Hij dit nieuwe gezelschap van gelovigen heeft verbonden met de hemel.

Als jij aan de hoop in de hemelen denkt, zal je hart gevuld worden met de inhoud van die hoop, dat is de Heer Jezus. Dat zal dan weer als gevolg hebben dat jij allen liefhebt naar wie het hart van de Heer Jezus uitgaat.

De hoop maakt deel uit van het evangelie dat hun is gepredikt. De uitwerking van het evangelie is niet alleen voor hier-en-nu in de bevrijding uit de macht van de zonde. Het evangelie heeft ook betekenis voor de toekomst in het binnengaan van de eeuwige heerlijkheid. Hoe kan het ook anders? Christus is daar en wij zijn verlost om met Hem te zijn. Wij blijven niet altijd in deze wereld en hebben er ook niet ons thuis. We hebben een hoop. Die hoop verlicht ons pad door de wereld.

De hoop in de hemel geeft de Kolossenzen – en geeft jou en mij – een machtige aansporing om de medegelovigen lief te hebben. We zullen met al Gods kinderen eeuwig bij de Heer Jezus in de hemel zijn. Als die hoop in je leeft, zul je er wel voor oppassen om met een medegelovige ruzie te hebben.

Toen jou het evangelie werd verteld, is jou toen ook verteld van die hoop? Dat is bij de Kolossenzen blijkbaar het geval. Ik kan het me in mijn geval niet herinneren. Maar het is me inmiddels wel duidelijk geworden dat de hoop in de hemel onlosmakelijk verbonden is aan “het Woord van de waarheid van het evangelie”.

Die uitdrukking laat zien dat het evangelie een zuivere, niet met menselijke elementen vermengde blijde boodschap van God aan de mensen is. Zo is het tot hen gekomen en dat hebben ze geloofd en dat heeft hen gered. Het is alsof Paulus hier al zegt, waarop hij in Kolossenzen 2 nader ingaat: ‘Als jullie dit weten, hoe zouden jullie je dan openstellen voor Griekse wijsbegeerte en Joodse overleveringen? Is er ooit een filosofie verkondigd in de wereld als blijde boodschap, waardoor mensen behouden zijn geworden, nieuw leven hebben gekregen en vrucht voor God zijn gaan dragen?’

Lees nog eens Kolossenzen 1:1-5.

Verwerking: Dank voor een aantal mooie kenmerken van je broeders en zusters als je voor hen bidt.

De waarheid van het evangelie

Ko 1:6. Laten we eens goed naar de kenmerken van het evangelie kijken. In de eerste plaats heb je al gezien dat het te maken heeft met de hoop, dat is met de toekomst. Een tweede kenmerk is dat deze blijde boodschap niet beperkt is gebleven tot het Joodse volk. Het evangelie heeft hen, de Kolossenzen die ‘in de wereld’ zijn, bereikt en ook jou. Het is “tot hen gekomen”. Het staat er alsof het om een persoon gaat die ergens binnenkomt. En dat is in wezen ook zo, want in het evangelie wordt Christus voorgesteld.

Het derde kenmerk is dat het overal in de wereld, waar ook maar gelovigen zijn, “vrucht draagt”. Wat het evangelie in Kolosse bewerkt, is overal in de wereld, bij iedere gelovige te zien. Het evangelie heeft jou in verbinding met God gebracht. Het evangelie bewerkt in jou vervolgens ook vrucht voor God. Het evangelie is eerst het zaad dat in jou eeuwig leven verwekte op het moment waarop je het hoorde en geloofde. Daardoor ben jij een vrucht van het evangelie voor God. Daarna is het evangelie het zaad geworden dat vrucht voortbrengt in jouw leven. Die vrucht is ook voor God.

Je moet eerst een vrucht zijn om vrucht te kunnen voortbrengen. Waar het evangelie is aangenomen, zie je vrucht en groei en geen stilstand of achteruitgang. Dit is het grote onderscheid tussen het christendom en alle andere godsdiensten en in het bijzonder het Joodse systeem. Alle godsdiensten eisen vrucht van een mens zonder innerlijke verandering. Het christendom echter brengt eerst innerlijke verandering door bekering en nieuw leven, waarna er vrucht en groei zichtbaar worden.

Het evangelie dat gepredikt wordt, is volmaakt in zichzelf. Dat moet je niet willen verrijken of verbeteren of gemakkelijker aanneembaar willen maken. Het kan door niets verrijkt of verbeterd worden. Wat rijker en beter kan, is het vrucht dragen en groeien. Het te prediken evangelie is Gods kant, het vrucht dragen en groeien is jouw kant. Jij kunt het vrucht dragen en de groei in de weg staan door allerlei dingen in je leven toe te laten die de Heer niet wil.

Dat gebeurt als je “de genade van God”, die je “in waarheid hebt erkend”, vergeet. Weet je je nog te herinneren hoe je met je zonden naar het kruis bent gegaan? Je erkende toen, dat je alleen door Gods genade gered kon worden. Je erkende dat Gods waarheid ook op jou van toepassing is als Hij verklaart: “Want allen hebben gezondigd en komen tekort aan de heerlijkheid van God” (Rm 3:23). Je erkende ook Zijn verlossing in Christus die Hij je in genade aanbood. Je bent bekeerd, hebt eeuwig leven en bent in staat tot vrucht dragen en groeien.

Blijf je voortdurend verwonderen over Gods genade die je oprecht hebt erkend. Je had er geen recht op. Het is een geschenk uit de hemel. Dan zul je het snel genoeg in de gaten hebben als er dingen in je leven komen die het proces van vrucht dragen en groeien vertragen of zelfs verhinderen.

Ko 1:7. De mensen die invloed willen krijgen onder de Kolossenzen, leren dingen die in strijd zijn met het onderwijs van Epafras. Als zij in hun boze opzet slagen, is het bij de Kolossenzen afgelopen met vrucht dragen en groeien. Epafras heeft hun een zuiver evangelie gebracht. Hij is het middel tot hun bekering geweest.

Zonder enige jaloersheid verwijst Paulus naar de dienst die Epafras daar heeft gedaan. Paulus onderstreept zo de juistheid van wat Epafras heeft geleerd. Hij spreekt over het evangelie als een ‘leer’. Dat is het ook. Het is geen dogma, het is een leer die leven betekent en dat niet alleen bij de nieuwe geboorte, maar in alles wat dit leven vervolgens inhoudt. Een mooie omschrijving van die leer kun je lezen in Titus 2 (Tt 2:10-15).

Behalve de leer van Epafras onderstreept Paulus ook zijn samenwerking met hem. Hij noemt hem “onze geliefde medeslaaf”. Paulus plaatst Epafras op één lijn met zichzelf en Timotheüs en geeft door het woord ‘geliefde’ uiting aan zijn bijzondere verbondenheid met Epafras. Als dienaren zó over elkaar spreken, elkaar zó benaderen, zal de lage gedachte aan concurrentie geen ruimte krijgen.

Paulus roemt ook de trouw van Epafras in zijn dienst voor Christus. Trouw is de belangrijkste eigenschap voor elke dienst die voor de Heer wordt gedaan (1Ko 4:2). De Heer beloont niet een gave of succes, maar trouw (Mt 25:20-23). Dat mag voor jou en mij een grote stimulans zijn om helemaal voor Hem te leven en niet jaloers te zijn op wat anderen doen.

Ko 1:8. De trouwe dienst van Epafras voor Christus uit zich in zijn zorg voor de Kolossenzen. Zijn dienst is niet opgehouden met de prediking van het evangelie. Hij besteedt ook nazorg. Omdat hij het gevaar ziet opkomen dat ze van Christus afwijken, heeft hij Paulus en Timotheüs opgezocht. Hij heeft niet alleen gesproken over de dwalingen die ingang dreigen te vinden. Hij heeft ook verteld van de diepe en oprechte christelijke liefde van de Kolossenzen, waarvan de Geest de Bron is. Het is tevens een bewijs dat het nog niet te laat is voor correctie. De Geest is nog echt aan het werk bij hen.

Ko 1:9. Na deze inleiding vol dank laat Paulus hun weten dat hij, vanaf het ogenblik dat hij van hun bekering heeft gehoord, voortdurend voor hen bidt. Hier zie je de beste manier om je geestelijke belangstelling voor bepaalde gelovigen levend te houden. Paulus laat hun ook de inhoud van zijn gebed voor hen weten. Daaruit kun je leren hoe en wat je voor anderen kunt bidden.

Ons bidden en vragen heeft alles te maken met onze kijk op Gods belangstelling voor Zijn kinderen. Als wij ons meer bewust zouden zijn van Gods intense belangstelling voor al de Zijnen, zouden we dan niet meer voor hen bidden en minder aan onze eigen problemen denken? Wij lijken vaak meer op de Abraham die voor zichzelf vraagt: “Wat zult U mij [dan] geven?” (Gn 15:2), dan op de Abraham die voor God neerzit, Hem aanbidt en voor anderen vraagt (Gn 18:23-33). Paulus lijkt meer op de laatste.

Het eerste wat hij vraagt, is dat zij “vervuld” mogen worden “met de kennis van Zijn wil”, dat wil zeggen dat zij Gods wil ten volle leren kennen en daarmee vervuld zullen worden. Met minder is de apostel niet tevreden. De wil van God moet hun hele denken en heel hun gezichtsveld vullen. Dan is er geen plaats meer voor onze wil of voor opkomende dwalingen.

Het doen van de wil van God is echter geen kwestie van blinde gehoorzaamheid. Daarom vraagt de apostel vervolgens om “alle wijsheid en geestelijk inzicht”. Dat maakt je bekwaam om op de juiste wijze en met geestelijk onderscheidingsvermogen Gods wil in je leven uit te werken.

Lees nog eens Kolossenzen 1:6-9.

Verwerking: Welke geloofswaarheden zijn verbonden aan het evangelie?

De Heer waardig wandelen

Ko 1:10. Met dit vers komen we tot de kern van de brief. Het gaat erom “de Heer waardig te wandelen”. Dat wordt niet gezegd tot een select groepje, tot superchristenen, maar tot alle christenen. Het is ook niet een formule die leidt tot de vorming van geschoolde predikers die in staat zijn hun kennis aan grote groepen mensen over te dragen. Nee, het is een opdracht die voor iedere gelovige de hoogste prioriteit behoort te hebben. Jij wordt hier opgeroepen tot een wandel in overeenstemming met de waardigheid van de Heer. Dan moet je die waardigheid wel kennen. Nou, die wordt vanaf Ko 1:16 ruim onder je aandacht gebracht.

Dat Hij ‘Heer’ wordt genoemd, bepaalt je bij de positie die de Heer Jezus nu inneemt, een positie die Hij van God heeft gekregen (Hd 2:36). Behalve het kennen van Zijn waardigheid is ook van belang dat jij rekening houdt met Zijn rechten als Heer op elk aspect van je leven. Het kennen van Zijn waardigheid en het erkennen van Zijn heerschappij hebben tot gevolg dat heel je wandel een “welbehagen” voor God zal zijn. God zal in zo’n wandel het beeld van Zijn Zoon herkennen. Daar wordt Hij blij van.

En moet je nu eens kijken welke andere prachtige uitwerkingen een dergelijke wandel heeft. Eerst is er sprake van “alle goed werk”. Dat kun je zien als een veelsoortige vrucht waarvan elk goed werk een bepaalde vrucht is. Die vrucht, dat goede werk, is het resultaat van je verbinding met de Heer Jezus als de ware wijnstok (Jh 15:1).

Soms ben je al blij als je een keer een goed werk doet, maar daarmee is God niet tevreden. Hij geeft je alle middelen die nodig zijn om niets anders dan goed werk te verrichten. Van die middelen maak je gebruik door de vorige en de volgende verzen in je op te nemen en hun uitwerking te laten hebben in je leven. Als God je zo overvloedig van deze middelen voorziet, mag je er niet mee tevreden zijn dat je af en toe eens iets goeds doet.

Evenals in Ko 1:6 volgt ook hier op het vrucht dragen de groei. Bij vrucht dragen denk je meer aan het genot van Hem voor Wie de vrucht is. Dat komt dan ook op de eerste plaats. Bij groei denk je aan leven dat zich ontwikkelt, een proces van toename, van rijp worden. Dat ziet op de gelovige.

Het gaat hier niet om groeien in de kennis van God, maar om groeien door de aanwezige kennis van God. Als we toepassen in ons leven wat we van Hem kennen, zullen we groeien. Het is dan ook onzin als je hoort beweren dat het om ‘praktisch’ christendom gaat en dat kennis er niet toe doet. Zonder kennis is het helemaal niet mogelijk om in je geloof te groeien en je christen zijn in praktijk te brengen. Het is sowieso dwaasheid om te veronderstellen dat je iets in praktijk kunt brengen, zonder dat je weet hoe dat moet. Dat geldt voor het maatschappelijk leven en net zo goed voor het geestelijk leven.

Ko 1:11. In de maatschappij zie je ook dat mensen die met kennis van zaken spreken, kracht uitstralen. Jouw kracht om de Heer waardig te wandelen ligt in de kennis van God. Hoe beter je God kent, des te minder gevoelig ben je voor tegenstand en allerlei dwalingen. Je bent bekrachtigd met “alle kracht”, er is kracht om elke vorm van tegenstand te overwinnen.

Het is geen kracht uit een aardse, menselijke bron. Dan zou er geen garantie voor de overwinning zijn. Nee, jouw kracht komt uit de hemelse heerlijkheid, Gods heerlijkheid, de heerlijkheid van de Heer Jezus. Dat is de bron waarmee jij in verbinding bent gebracht en daartegen is niets bestand.

Die kracht is niet alleen bestand tegen heftige aanvallen, hij is ook bestand tegen langdurige aanvallen. Zolang je op aarde bent, zal er tegenstand zijn. Het geweldige van die kracht is dat je daardoor ook in alles kunt volhouden! En terwijl je volhardt, blijf je geduldig en ben je zelfs blij. Dat maak je niet mee bij mensen die Christus niet kennen. Misschien hebben ze een geweldig uithoudingsvermogen en kunnen ze heel wat tegenslagen incasseren. Het geduld raakt echter een keer op, om over blijdschap maar helemaal niet te spreken.

De christen die met heel zijn hart op Christus is gericht, is in staat om in plaats van vurig te verlangen van het lijden verlost te worden, het lijden met geduld en zelfs met blijdschap te verdragen (1Pt 1:6-9). Dát is het wonder van echte kracht en niet het verrichten van heldendaden in de vorm van wonderen en tekenen, zoals genezingen of duivel uitdrijvingen. Je wordt met alle kracht bekrachtigd met als norm Christus in de heerlijkheid om geduldig en verdraagzaam te zijn in een wereld waarin je leven met God verdrukking en lijden ondergaat. Er is geen duidelijker bewijs van kracht dan juist deze houding.

Ko 1:12. Een wandel in die houding geeft blijdschap. Deze blijdschap richt zich op de Vader en uit zich in dank aan Hem. Hierdoor word je boven de omstandigheden uitgetild. Je gedachten worden gericht op wat de Vader met je heeft gedaan en wat Hij je heeft gegeven. Als je dat ziet, kun je gewoon niet anders dan Hem danken.

Hij heeft je nu al bekwaam gemaakt om, samen met alle heiligen die tot de gemeente behoren, het erfdeel in het licht van Gods tegenwoordigheid te genieten. Dát is even wat! Er staat niet dat Hij je nog wel een keer, ergens in de toekomst, bekwaam zal maken. Er staat ook niet dat je het wel bent, maar dat je er nog in moet groeien. Dat is allemaal niet aan de orde. Je bekwaamheid is een vaststaand feit. Je hebt die gekregen door de nieuwe natuur. Je bent uit God geboren, je hebt de natuur van God gekregen en daardoor kun je in het licht van God zijn.

Het erfdeel is wel iets wat in de toekomst ligt. Petrus spreekt daar ook over (1Pt 1:3-4). Het erfdeel is, wat de Heer Jezus zal bezitten als Hij over alle dingen zal regeren. Je zult dan met Hem mogen regeren. Jij erft van God als Zijn kind (Rm 8:17), dat wil zeggen dat je de erfenis van je Vader ontvangt. De Vader Die jou het recht op de erfenis heeft gegeven, heeft jou erop voorbereid om die te ontvangen en te genieten.

Ko 1:13. Er moest wel wat met je gebeuren om je geschikt te maken om deel te krijgen aan dat erfdeel! Je behoorde namelijk eerst helemaal niet bij het licht, maar bij het tegenovergestelde, de duisternis. Je was in de macht ervan, de duisternis hield je gevangen. De vorst van de duisternis, de satan, was je baas. Wie in de duisternis zit, mist elk spoortje licht. Er is geen enkele oriëntatie waar je bent en waar je heen gaat.

Hoe groot de duisternis is, is gebleken toen de Heer Jezus kwam als het licht. Maar de duisternis bleef (Jh 1:5) omdat de mensen de duisternis liever hadden dan het licht (Jh 3:19). De macht van de duisternis over de mens is het duidelijkst gebleken toen mensen de Heer Jezus gevangennamen en doodden (Lk 22:53). Maar de genade van God is groter. De Heer Jezus heeft de macht van de duisternis overwonnen. Hij is opgestaan uit de doden. Als resultaat daarvan heeft Hij, Die gezegd heeft “uit duisternis zal licht schijnen”, ook geschenen in jouw hart en je gered uit die macht (2Ko 4:6).

Daarbij is het niet gebleven. Nadat Hij je gered heeft, ben je niet in een soort niemandsland terechtgekomen. De Vader heeft je ook niet teruggeplaatst in een hersteld paradijs. Het is veel heerlijker: Hij heeft je overgebracht “in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde”. In dat rijk is de Zoon het middelpunt. De atmosfeer van dat rijk is de liefde van de Vader voor de Zoon.

Als je aan een koninkrijk denkt, denk je aan heerschappij en onderwerping. Dat is hier ook zo, maar het is alles ingebed in de liefde van de Vader voor de Zoon. Het is niet ‘slechts’ een atmosfeer, het gaat om Goddelijke Personen. Je bent nu al in verbinding gebracht met de Vader en de Zoon en Hun liefde omsluit nu ook jou. Ik weet niet of er iets denkbaar is wat groter is.

Lees nog eens Kolossenzen 1:10-13.

Verwerking: Ga na welke zegeningen Paulus hier allemaal heeft opgenoemd. Dank de Vader voor elke zegen.

De heerlijkheid van de Zoon

Ko 1:14. Alle voorgaande zegeningen zijn mogelijk gemaakt door de Heer Jezus. Je kon alleen uit de macht van de duisternis gered worden door “verlossing”. Verlossing is niet alleen een daad van macht. Verlossing kon alleen gebeuren door het betalen van een losprijs. De Heer Jezus heeft aan het kruis met Zijn bloed voor jouw verlossing betaald (1Pt 1:18). Hij gaf Zijn leven (Mt 20:28). Hierdoor ben je Zijn eigendom geworden (1Ko 6:20). Alles wat we nu nog met ons leven voor onszelf doen, stelen we van Hem, want wij zijn helemaal van Hem.

Er is nog een geweldig gevolg van de prijs die Hij betaalde en dat is “de vergeving van de zonden”. Al jouw zonden zijn vergeven! Ben je je dat misschien nog niet bewust? Je bent vrij, maar je hebt het gevoel dat er toch nog een schuldenlast op je drukt. Je mag vrij zijn en toch ga je nog zuchtend je weg? Wees gerust – ook dat probleem is door het bloed van de Heer Jezus volkomen opgelost. Je zonden zijn vergeven, ze zijn weg, voor eeuwig verdwenen van voor Gods aangezicht. Hij ziet ze niet meer en gedenkt ze niet meer. Twijfel je daar nog wel eens aan? Luister dan naar het getuigenis van de Schrift: “En het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1Jh 1:7b).

Verlossing en vergeving zijn door God gegeven en door Christus bewerkt. Hierdoor kan elke lastige vraag die bij je kan opkomen of die jou kan worden gesteld, afdoende beantwoord worden. Ik denk dan aan mensen die jou het recht op het erfdeel willen betwisten. Of dat je misschien jezelf onbekwaam acht om de zegen ervan te genieten. Je mag het zeggen, in nederigheid, maar toch ook blijmoedig en met zekerheid, dat je verlost bent en vergeving van je zonden hebt ontvangen.

Je bent in staat om je ten volle met ‘de Zoon van Zijn liefde’ bezig te houden. Als je de Vader aan het danken bent, kom je automatisch bij de Zoon (Jh 5:23). Je zou kunnen zeggen dat de Vader de bron van alle zegen is en dat de Zoon het kanaal is waardoor alle zegen tot je komt. De Zoon heeft alle plannen uitgevoerd, ten koste van Zichzelf. Het gaat hier om lofprijzing. Dank de Vader, Die de bron van alle zegen is. Dank de Zoon van Zijn liefde, door Wie alle zegen naar je toe komt.

Ko 1:15. En Wie is die Zoon van Zijn liefde, Die deze zegeningen voor ons heeft opengesteld? De apostel gaat de Heer Jezus hierna voorstellen, niet alleen om je hart te verkwikken, maar om het te vullen, zodat er voor niets anders meer plaats is. Hij vertelt achtereenvolgens
1. Wie Christus is in Zichzelf,
2. Wie Hij is in de werken die Hij heeft volbracht en
3. Wie Hij is in de Zijnen.

“Hij is het Beeld van … God”, dat betekent de vertegenwoordiger, de representant, van God. Hij alleen kan dat zijn omdat Hij Zelf God is. Het houdt de volkomen gelijkheid van de Zoon met de Vader in, in Zijn Wezen, Zijn natuur en Zijn bestaan als de Eeuwige (Jh 14:9; Jh 1:18). Alleen door Hem kunnen we God, Die ‘onzichtbaar’ is, zien en leren kennen.

Hij is ook “[de] Eerstgeborene van [de] hele schepping” (vgl. Rm 8:29; Hb 1:6; Op 1:5). Dat wil niet zeggen dat Hij van alle mensen het eerst geboren is. Het duidt de boven allen verheven plaats van de Zoon aan. Het geeft de rangorde aan.

De Heer Jezus is geen schepsel. Hij is niet de ‘eerstgeschapene’. Hij gaat al het geschapene te boven. Hij is namelijk de Schepper. Hij is de Eerstgeborene omdat Hij alle dingen geschapen heeft. Als de Schepper intreedt in Zijn eigen schepping door als Mens geboren te worden, kan het niet anders of Hij moet de Eerstgeborene zijn. Hij is het Hoofd van de schepping.

Ko 1:16. Van de drie personen van de Godheid wordt de schepping altijd aan de Zoon toegeschreven (Jh 1:3; Hb 1:1-2). Alles wat er is in de hemelen en op de aarde, dat is in het heelal, zowel in zijn zichtbare als in zijn onzichtbare vorm, dankt zijn bestaan aan Hem.

De tronen, heerschappijen, overheden en machten lijken aanduidingen te zijn voor verschillende engelenmachten (Ef 6:12; 1Pt 3:22). Hoe indrukwekkend die engelenwereld ook mag zijn, de heerlijkheid van de Zoon Die hen geschapen heeft, is oneindig veel groter. De hele engelenwereld wordt opgeroepen Hem te aanbidden en staat Hem ten dienste (Hb 1:6-7).

Hij heeft hen geschapen in de kracht die Hem eigen is, “in Hem”, Hij heeft het persoonlijk gedaan, “door Hem”, en Hij heeft het tot Zijn eigen eer gedaan, “tot Hem”. Hij is de oorsprong, de werkzame kracht en het doel van de schepping. Dit sluit elke aanbidding van iets of iemand anders uit.

Ko 1:17. De woorden “Hij is vóór alle dingen” brengen tot uitdrukking dat Hij de eeuwige Zoon is, de eeuwig Zijnde, Hij is van vóór de schepping. Hij heeft een eeuwig voorbestaan. Hij staat buiten de schepping, Hij maakt er geen deel van uit, Hij is Zelf geen schepsel. Dat laat Hij ook zien door alles door Zijn eigen kracht te bewaren (Hb 1:3). Hij heeft alles niet alleen doen ontstaan, maar ook het huidig bestaan is aan Hem te danken. Planeten beschrijven hun voorgeschreven baan alleen omdat Hij hun die gewezen heeft en hen daarin houdt. Zou Hij Zijn hand één ogenblik terugtrekken, dan was het afgelopen met de wereld.

Ko 1:18. Na Zijn heerlijkheid als Hoofd van de schepping spreekt Paulus in dit vers over een tweede hoofdschap van de Heer Jezus. Je zou kunnen zeggen dat, zoals Hij Hoofd is van de eerste of oude schepping, Hij ook Hoofd is van de nieuwe schepping. ‘Hoofd’ staat voor gezag en heerschappij en ook voor leven en groei. Dat geldt ook voor de nieuwe schepping, voor de gemeente. Die dankt haar bestaan aan Hem. Hij is het begin, de oorsprong ervan (Op 3:14). Hij is in absolute zin het begin van alles, terwijl en omdat Hij Zelf zonder begin is.

Er is wel een groot verschil tussen de wijze waarop de eerste schepping tot stand is gekomen en de wijze waarop de tweede is ontstaan. De eerste is ontstaan door het woord van Zijn macht (Gn 1:4; 6; 9; 11; 14; 20; 24; Ps 33:6; 9). Om Hoofd van de nieuwe schepping te worden, moest Hij Mens worden en in de dood gaan, om daaruit weer op te staan.

De opstanding van de Heer Jezus is het nieuwe begin voor God. Daardoor is de gemeente, hier als lichaam aangeduid, ontstaan. Je kunt het vergelijken met de manier waarop Eva uit Adam werd gevormd. God legde Adam in een doodsslaap. Tijdens die doodsslaap nam God een rib uit zijn lichaam en bouwde die tot een vrouw. Toen Adam haar zag, zei hij: “Deze is ditmaal been van mijn beenderen, en vlees van mijn vlees!” (Gn 2:21-23). Paulus past dit toe op Christus en de gemeente (Ef 5:30). De gemeente is het lichaam van Christus en Christus is het Hoofd ervan. Hij bestuurt het lichaam en geeft het wat het nodig heeft.

De Heer Jezus heeft niet alleen de eerste plaats in de eerste of de oude schepping; ook in de nieuwe schepping is Hij Hoofd en Eerstgeborene. In de nieuwe schepping is Hij “[de] Eerstgeborene uit de doden”. Dat wil niet zeggen dat Hij de eerste is Die uit de doden opstond. Er zijn al eerder mensen uit de doden opgestaan, maar ook hier is Hij de Eerstgeborene omdat Hij de voorrang heeft boven ieder ander die uit de doden is opgestaan of nog zal opstaan.

Hij is de Eerste omdat Hij bij Zijn opstanding levend is geworden tot in alle eeuwigheid (Op 1:18). Hij is door de opstanding in een andere wereld binnengegaan. Door dat te doen heeft Hij die wereld ook voor anderen geopend. Zijn opstanding zal worden gevolgd door de opstanding van allen die in Hem geloven. Het bijzondere van deze positie is, dat Hij door Zijn opstanding “in alle dingen de eerste plaats” inneemt als Mens.

Als God heeft Hij de heerlijkheid van de Schepper, maar Hij is Mens geworden om als Mens in de dood te kunnen gaan. Als Mens is Hij opgestaan uit de dood en als Mens is Hij naar de hemel gegaan. Hij is Mens geworden om het tot in eeuwigheid te blijven. Dat maakt Zijn heerlijkheid niet minder, het maakt die juist groter.

Ko 1:19. Dat blijkt wel uit de woorden van dit vers: “Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen.” In de Heer Jezus – want Hij is die ‘Hem’ – woont de drie-enige God met vreugde. Dat was zo toen Hij op aarde kwam, toen Hij Gods werk deed, en ook toen Hij daarna naar de hemel terugkeerde. God Zelf is in al Zijn Volheid, zonder enige beperking, in de Persoon van Christus geopenbaard. In Hem is de drie-enige God betrokken bij het nieuwe begin. Hoe groot is Zijn heerlijkheid!

Lees nog eens Kolossenzen 1:14-19.

Verwerking: Welke heerlijkheden van de Heer Jezus heb je in dit gedeelte ontdekt?

Verzoening en bediening

Je hebt in de voorgaande verzen gezien dat de heerlijkheid van de Zoon in twee soorten hoofdschap is voorgesteld:
1. Zijn hoofdschap over de schepping en
2. Zijn hoofdschap in de opstanding.

Je krijgt nog meer heerlijkheden te zien die ook in verbinding staan met de oude schepping enerzijds en met de nieuwe schepping of opstanding anderzijds.

Zo zijn er ook twee verzoeningen:
1. één van de schepping en
2. één van de heiligen (gelovigen) die de gemeente vormen (Ko 1:20-22).

Er zijn ook twee bedieningen die uit Hem voortkomen:
1. de bediening van het evangelie dat gepredikt wordt in de hele schepping en
2. de bediening van de gemeente (Ko 1:23-25).

Ko 1:20. Eerst lezen we over de verzoening van alle dingen ofwel van de schepping. Verzoening is het tot stand brengen van een verhouding van vrede waar eerst vijandschap was (Rm 5:10). Door de zonde is er vijandschap ontstaan tussen de mens en God. In zijn zonde heeft de mens de schepping met zich meegesleept. De schepping staat nu nog onder de heerschappij van de satan (Jh 12:31).

Door Zijn werk op het kruis heeft de Heer Jezus satans macht verbroken. De zonde zal van de wereld worden weggenomen op grond van dat eens voor altijd volbrachte werk (Jh 1:29; Hb 9:26). Het volle resultaat van het werk van Christus zullen we zien als Hij Zijn heerschappij openlijk zal uitoefenen. Voor God en voor het geloof heeft Hij die heerschappij nu al (Mt 28:18; Hb 2:8-9).

Nu alles is weggenomen wat storing veroorzaakte, kan er vrede komen. Die vrede is gemaakt op het kruis en zal in het vrederijk en in de eeuwigheid genoten worden. Het wordt de verademing van alles wat nu zucht (Rm 8:22) onder de boze, verderf bewerkende macht van de zonde onder de regie van de satan.

De vrede is gebaseerd op “het bloed van Zijn kruis”, dat is het kruis van Christus. Op het kruis stortte de Heer Jezus Zijn bloed. Omdat dit het bloed van het vlekkeloze en onbesmette Lam is, door Petrus “kostbaar bloed” genoemd (1Pt 1:19), is deze basis onaantastbaar en behoudt eeuwig zijn waarde. Je kunt het zo zeggen: de basis van de verzoening is gelegd door het bloed van de Heer Jezus, de verzoening van de dingen op aarde en in de hemel met God is nog toekomstig.

Met de verzoening van alle dingen wordt natuurlijk niet de verzoening van onbekeerde mensen bedoeld, ook niet van de satan en zijn demonen. Zij worden niet verzoend, maar onderworpen aan Christus (Fp 2:10). Het gaat om de “dingen” op de aarde en in de hemelen, de stoffelijke wereld. De leer van de alverzoening is een ernstige dwaalleer en leugen van de satan. [Zie het boekje Verzoening, de dwaling van de ‘algemene verzoening’ en de dwaalleer van de ‘alverzoening’ weerlegd op https://www.oudesporen.nl/artikelen.php?id=1796.]

Ko 1:21. De verzoening van alle dingen laat nog even op zich wachten. Wel zijn er mensen die al verzoend zijn, waartoe ook jij behoort. Prijs de Heer daarvoor! Jij hebt in het geloof je hand gelegd op het bloed van Christus als ook voor jouw zonden gestort. Voordat je geloofde, stond je buiten de verzoening, je was er “vreemd aan”, je was de verzoening zelfs “vijandig gezind”. Dat kwam tot uitdrukking in de “boze werken” die je deed.

Ko 1:22. Om je te kunnen verzoenen moest de Heer Jezus Mens worden. Hij heeft “in het lichaam van Zijn vlees” jouw zonden op het kruis gedragen (1Pt 2:24). Zijn dood is het zekere bewijs dat Hij Gods oordeel over jouw zonden kreeg. De dood is namelijk het loon van de zonde (Rm 6:23). Tegelijk vond echter verzoening plaats door de dood van Christus. Zijn dood is de zekere grondslag waarop de verzoening rust.

Het gevolg is dat je in de gunst van God staat. Hij ziet je als “heilig”, dat is volmaakt geschikt voor Zijn tegenwoordigheid. Er kan niets meer op je worden aangemerkt. Er kan geen enkele klacht tegen je worden ingebracht die enige kans van slagen heeft. God, mensen en de satan kunnen niets vinden waarop een vinger gelegd kan worden. De dood van Christus heeft in alles voorzien.

Christus plaatst jou “voor Zich” als het volmaakte resultaat van Zijn volmaakte werk in het volmaakte licht van God op een wijze waarop geen enkele smet geworpen kan worden. Aan de rechtvaardige eisen van God is door het verzoeningswerk van Christus volkomen voldaan, zodat er geen enkele vraag naar de rechtmatigheid ervan kan worden opgeworpen.

Ko 1:23. Na de zekerheden die het geloof biedt, komt er een “als”. Dat lijkt het voorgaande onzeker te maken, alsof het toch van onze inspanning zou afhangen om er deel aan te hebben en te houden. De kracht van dit ‘als’ is echter dat daardoor het kaf van het koren wordt gescheiden. Het doel ervan is het geloof te bemoedigen en de zelfbewuste naamchristen te veroordelen.

Een naamchristen is iemand die alleen maar met de mond belijdt christen te zijn. Hij is nooit met berouw over zijn zonden tot God gegaan. Hij heeft nooit in geloof de kracht van het bloed van Christus voor de vergeving van zijn zonden aanvaard. Je hebt alleen deel aan de voorgaande zegeningen als je geloof echt is, als je werkelijk de Heer toebehoort. Daarop mag je volmondig ‘ja’ zeggen. Je zult het bewijs daarvan leveren doordat je “blijft in het geloof” dat in het evangelie tot je is gekomen en dat je hebt aangenomen.

Wat Paulus hier zegt, is dan ook niet bedoeld om je alsnog aan het twijfelen te brengen. Het is juist bedoeld om je te bemoedigen. Je bent het toch helemaal met hem eens dat geloof blijkt uit het vasthouden eraan, juist als er tegenstand komt? Je krijgt in je geloof met tegenstand te maken, zowel door vijandschap van mensen als door vleierij van dwaalleraren.

Als je geloof echt is, ben je “gegrond en vast”. Je laat je niet “afbrengen van de hoop van het evangelie”. Als je geloof niet echt is, val je door de mand. De ‘hoop van het evangelie’ is niet de hoop om gered te worden door het evangelie, maar is Christus. Het evangelie is niet de samenvatting van een aantal regels die je moet houden; de inhoud van het evangelie is een Persoon. Als je door het geloof met Hem verbonden bent, zul je niets willen toelaten dat je zicht op Hem vermindert of wegneemt. Dit verlangen naar Hem is bij iedereen aanwezig die Hem in waarheid liefheeft. Ik twijfel er niet aan dat dit ook bij jou zo is. Dit evangelie heb jij gehoord, net zoals de Kolossenzen het hebben gehoord (Ko 1:6).

Van dit evangelie is Paulus een dienaar geworden. Het terrein van zijn dienst is de hele schepping. Het evangelie is wereldwijd geldig en universeel van toepassing (Mt 28:19; Mk 16:15; Hd 1:8). Zijn dienst is speciaal gericht op alle volken die er “onder de hemel” zijn (vgl. Gl 2:7), hoewel hij zeker de Joden niet uitsluit. In zijn liefde voor hen richtte hij, als hij ergens kwam, juist het eerst het woord tot hen (Hd 13:45-46; Rm 1:16). Maar het evangelie is niet beperkt tot de grenzen van Israël. Het strekt zich uit tot de einden van het aardrijk (Hd 1:8).

‘De hele schepping die onder de hemel is’, is het terrein van Paulus’ dienst. Hier zie je een verbinding met het hoofdschap van Christus over de schepping. Dit hoofdschap, zo heb je gelezen, betreft alle dingen in de hemelen en op de aarde. Dat geeft tegelijk aan dat er een verschil is met het evangelie. Dat het evangelie niet in de hemel, maar op aarde wordt gepredikt, wordt aangetoond door de woorden “die onder de hemel is”. Het evangelie wordt tot mensen op aarde gericht, niet tot engelen in de hemel.

Ditzelfde verschil heb je gezien bij de twee aspecten van de verzoening. De verzoening van alle dingen wil niet zeggen dat alle mensen verzoend worden. Alleen die mensen worden verzoend die in de Heer Jezus geloven. Dit gebeurt op hetzelfde moment dat ze hun zonden belijden en geloven dat Zijn bloed ook hun zonden voor God bedekt.

Paulus is een dienaar van het evangelie geworden. De Heer Jezus heeft hem in die bediening gesteld (1Tm 1:12). Vóór die tijd was hij een lasteraar, een vervolger van de gemeente (1Tm 1:13). Nu is hij zowel een prediker als een leraar (1Tm 2:7). Hij predikt het evangelie aan alle mensen en hij onderwijst hen die tot geloof zijn gekomen en daardoor tot de gemeente behoren. Zijn dienst aan de gemeente komt in de volgende verzen aan de orde.

Lees nog eens Kolossenzen 1:20-23.

Verwerking: Wat leer je in deze verzen over de verzoening?

Christus in u – volmaakt in Christus

In Ko 1:23 heeft Paulus een begin gemaakt met iets te zeggen over zijn bediening. Daar spreekt hij over zijn dienst in het evangelie dat hij predikt ‘in de hele schepping die onder de hemel is’. Nu gaat hij over zijn andere bediening spreken, die van de gemeente. Die bediening heeft dezelfde twee aspecten als het hoofdschap van Christus en de verzoening door Christus. En ook die bediening is verbonden enerzijds met de schepping en anderzijds met de opstanding.

We hebben gezien dat er een tweevoudig hoofdschap van Christus is, en wel dat Hij
1. Hoofd over de schepping en
2. Hoofd van het lichaam is,
en dat er een tweevoudige verzoening door Christus is, namelijk
1. van alle dingen, straks, en
2. van personen, nu al.

Hiermee in verbinding is er een tweevoudige bediening van Paulus en wel die
1. van het evangelie en die
2. van de gemeente.

Ko 1:24. Aan het dienen van de gemeente is voor Paulus lijden verbonden. Hij lijdt om de waarheid van de gemeente bekend te maken. Daarvoor is hij in gevangenschap. Van dit lijden zegt hij tegen de Kolossenzen dat het voor hen, “voor u”, is. Zijn lijden voor de wereldwijde gemeente betekent lijden voor de plaatselijke gemeente. In de plaatselijke gemeente zie je wat geldt voor de wereldwijde gemeente.

Deze vorm van lijden noemt Paulus een aanvulling op het lijden van Christus voor Zijn gemeente. Hij spreekt hier niet over het lijden voor Christus, maar van Christus. Het lijden van Paulus is van hetzelfde karakter als het lijden van Christus. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat hij in dezelfde mate lijdt en al helemaal niet vanwege de verzoening. Aan de verzoening ontbreekt niets, die is compleet in zichzelf. God heeft door het lijden dat Zijn Zoon op het kruis onderging, “door het bloed van Zijn eigen [Zoon]”, de gemeente verworven (Hd 20:28).

Nee, het gaat hier om het lijden van de Heer Jezus als Getuige van God op aarde. In Zijn getuigenis heeft de Heer Jezus God geopenbaard. Dat bracht overvloedig lijden over Hem, want de mens wilde niet breken met zijn zondige weg en daden. De Heer Jezus heeft in Zijn leven op aarde God geopenbaard, maar niet al Gods eeuwige plannen (Jh 16:12). Pas toen de Heilige Geest op aarde kwam, kregen de gelovigen inzicht in Gods plannen en wel door de apostel Paulus (Hd 20:27). Het getuigen van die waarheid heeft voor Paulus overvloedig lijden met zich meegebracht. Dit is geen plaatsvervangend lijden, het is een aanvullend lijden. Op aarde kon de Heer niet voor die waarheid lijden omdat Hij die nog niet had geopenbaard.

Paulus beschouwt zijn lijden voor de gemeente niet als een noodzakelijk kwaad. Hij is er blij om. Hij ziet de gemeente als het lichaam van Christus, als het gezelschap van mensen dat op een bijzondere wijze aan Christus is verbonden. Het ziet wat de gemeente voor het hart van Christus betekent. Daarom schuwt hij het lijden niet, hij zet zich ervoor in.

Ko 1:25. Hij wil dat allen die tot de gemeente behoren en in de toekomst ertoe zullen gaan behoren, zullen weten hoe uniek de gemeente is in haar verbinding met Christus. Dat is zijn dienst.

Met het bekendmaken van dit feit maakt hij het Woord van God compleet. Het voleindigen van het Woord van God betekent niet dat Paulus de laatste woorden van de Schrift heeft geschreven. Dat heeft Johannes gedaan. Het gaat niet om de bijbelboeken, het gaat hier om de onderwerpen, om zaken die God aan mensen bekend wil maken.

Het meedelen van ‘de verborgenheid’ die vroeger onbekend was, betekent dat hij opening van zaken geeft van het laatste stuk dat God wilde openbaren. Alle andere onderwerpen die God heeft willen meedelen, waren al bekend. Je kunt daarbij denken aan de wet, het koninkrijk, de verlossing, de Persoon van Christus en de wegen van God. Nadat hij deze verborgenheid over Christus en de gemeente heeft onthuld, is er geen waarheid meer overgebleven die nog moet worden toegevoegd aan de openbaring van God.

Ko 1:26. Deze verborgenheid werd in vroegere tijdperken en bij vroegere generaties niet gekend. Zij is nú verkondigd, echter niet aan alle mensen, maar alleen aan de gemeente, “Zijn heiligen”. Het betreft Christus en de gemeente en in het bijzonder het feit dat gelovigen uit de heidenen en gelovigen uit de Joden samen één lichaam vormen (Ef 3:4-6). De gemeente bestaat niet van Adam af, want ze was in alle vorige eeuwen verborgen en is pas nu geopenbaard.

Ko 1:27. Het meest kenmerkende van de gemeente is, dat zij verbonden is met een hemelse Heer, iets wat ondenkbaar is in de tijd van het Oude Testament. De komst van Christus naar de aarde, Zijn lijden, Zijn dood, opstanding en hemelvaart en Zijn terugkeer naar de aarde om in heerlijkheid, macht en majesteit het koninkrijk te vestigen, dat alles was geen verborgenheid, het was al geopenbaard. Maar een Christus Die als Mens verheerlijkt in de hemel is, als Hoofd van Zijn lichaam dat wordt gevormd door geredde Joden en heidenen, is alleen in het Nieuwe Testament geopenbaard.

De verborgenheid is hier, net als in de brief aan de Efeziërs, de eenheid van Christus met Zijn gemeente. Zoals al in de inleiding op deze brief is gezegd, legt Paulus hier een ander accent. In de brief aan de Efeziërs stelt hij de gemeente voor in Christus in de hemel. Tot de Kolossenzen spreekt hij over “Christus in u”. Dat wil zeggen dat Christus hier gezien wordt in Zijn gemeente op aarde. Dit betekent dat de heerlijkheid van deze verborgenheid nu nog alleen voor het geloof zichtbaar is.

Nog een bijzonderheid is, dat het is Christus “in u”. Net als het ‘voor u’ van Ko 1:24 zegt Paulus dit niet tegen de wereldwijde gemeente, maar tegen de gelovigen in Kolosse. Wat voor de wereldwijde gemeente geldt, wordt in het klein in de plaatselijke gemeente gezien. En nog iets: die ‘u’ zijn van oorsprong heidenen. Dat Christus bij heidenen te vinden is, is totaal nieuw. Vroeger woonde God bij Zijn aardse volk Israël. Toen de Heer Jezus kwam, verbleef Hij bij Zijn volk. Dat Christus nu bij de heidenen te vinden is, zet de bevoorrechte positie van de Joden volledig aan de kant.

Ko 1:28. Het gaat om Christus. Paulus en andere predikers verkondigen Hém, een Persoon, en niet een leer of filosofie. De inhoud van het christendom is een Persoon en niet een betere leer. Christus is de inhoud van zijn ‘verkondiging, terechtwijzing en lering’. Daarbij heeft hij “iedere mens” op het oog. Door die uitdrukking drie keer te gebruiken wordt ze sterk benadrukt. Elk onderscheid is weg. Het gaat om ieder mens individueel, niet om de massa.

Paulus heeft niet alleen oog voor de gemeente als geheel, maar ook voor de enkeling. Het is een dienst van mens tot mens. De onbekeerde mens waarschuwt hij voor de komende toorn. De bekeerde mens leert hij de grote waarheden van het christelijk geloof. Zijn streven is dat ieder mens, door de kracht van het Woord en van de Geest, Christus weerspiegelt en opgroeit tot de maat van Zijn volheid. Dit is werkelijke nazorg.

Paulus is er niet tevreden mee dat iemand de Heer Jezus alleen als Heiland aanneemt. Hij zet erop in dat ieder mens, dus ook jij, volmaakt gesteld wordt in Christus. Hij wil dat je het stadium van geestelijke volwassenheid of volgroeidheid – dat is de zin van het woord ‘volmaaktheid’ – bereikt (Fp 3:15; Hb 5:14). Het gaat erom dat jij groeit naar een situatie dat je niets anders in je leven meer belangrijk vindt dan Christus alleen. Dan ken je niet alleen je positie voor God in Christus, dat God je in Hem aanziet, maar dan betekent het leven in Gods tegenwoordigheid alles voor je.

Daar gaat het om in een mensenleven. Dat laat geen enkele ruimte meer over voor iets van de mens. Christus is alles. Het gaat erom een vader in Christus te worden (1Jh 2:13). Daarvoor is nodig dat je begrijpt Wie Christus is en dat je karakter door deze kennis gevormd wordt.

Ko 1:29. Dit hoge doel, Góds doel voor ieder mens, dat de apostel voor ogen stond, vraagt de inspanning van al zijn krachten. Het levert ook veel tegenstand en veel strijd op. Maar Christus werkt in hem en geeft hem kracht. De dienaar die het doel van Ko 1:28 – dat Christus alles is voor het hart – wil bereiken, vindt voor die dienst alle kracht in Christus.

Lees nog eens Kolossenzen 1:24-29.

Verwerking: Denk erover na of Christus alles voor je is op alle terreinen van je leven.

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


Philippians 4
Top of Page
Top of Page