1 Johannes 2
1 John 2 Kingcomments Bijbelstudies

Voorspraak en zoenoffer

1Jh 2:1. Uit wat Johannes in het voorgaande heeft gezegd, kunnen twee misverstanden ontstaan. Het eerste is dat er een soort moedeloosheid over je kan komen. Je kunt het immers ook niet helpen als je zondigt, want de zonde is toch nog in je? Het tweede is dat je zou kunnen denken: ‘Wat geeft het als ik zondig, want als ik zondig, kan ik het toch weer belijden.’ Als antwoord op deze vragen klinkt het woord van Johannes: “Mijn kinderen, ik schrijf u deze dingen, opdat u niet zondigt.” Goed, zeg je dan, dat wil ik best aanvaarden, maar het komt helaas toch voor dat ik zondig. Wel, zegt Johannes, in het geval dat je zondigt, mag je weten dat je een Voorspraak bij de Vader hebt.

Je ziet aan de manier waarop Johannes dit opmerkt, dat hij het mogelijk acht dat je zondigt, maar niet dat hij het onvermijdelijk acht. Maar als het gebeurt, hoef je niet in wanhoop te verzinken. Niet dat zonde niet erg is. Zonde is altijd vreselijk. Hoe vreselijk zonde is, zie je het best op het kruis van Golgotha, waar God Zijn niets sparend oordeel over de zonde op Zijn geliefde Zoon liet komen. Tegelijk is dat de basis voor het werk van Jezus Christus als Voorspraak bij de Vader voor het geval het mocht gebeuren dat je zondigt.

Als je zondigt, wordt daardoor je gemeenschap met de Vader verstoord. Je blijft wel Zijn kind, maar je kunt door de zonde die je hebt gedaan, daar niet van genieten. Als een van mijn kinderen iets doet, waardoor hij straf verdient, kan ik hem niet laten merken dat ik van hem houd. Ik houd wel van hem, maar er is een breuk in de relatie gekomen. Wat er tussen ons is gekomen, moet eerst worden opgelost door belijdenis.

De Heer Jezus doet als “Voorspraak bij de Vader” wat nodig is om je verhouding tot de Vader te herstellen. Hoe Hij dat doet, zie je bij de verloochening door Petrus. De Heer brengt Petrus tot belijdenis door hem te herinneren aan wat Hij tegen hem had gezegd (Lk 22:61-62). Door die belijdenis is de gemeenschap van Petrus met de Heer hersteld. Als jij tot belijdenis van een zonde komt, is dat Zijn werk.

Hij neemt het als de “Rechtvaardige” voor je op bij de Vader. Hij vertegenwoordigt je bij de Vader als Degene Die over de zonde die jij moet belijden het oordeel heeft gedragen. Hij is de Rechtvaardige omdat Hij het recht van God in Zijn leven altijd volmaakt heeft gedaan.

1Jh 2:2. Ook aan Gods recht ten opzichte van de zonde heeft Hij volmaakt voldaan. Hij is namelijk het “zoenoffer” voor die zonde die jij hebt gedaan. Het werk dat Hij heeft volbracht, is de basis van het herstel van je gemeenschap met de Vader.

Hij is uiteraard niet alleen het zoenoffer voor die ene zonde die je hebt gedaan. Je mag weten dat Hij het zoenoffer is voor al je zonden en ook voor alle zonden van al Gods kinderen. Dat kan natuurlijk ook niet anders. Toen Hij het werk op het kruis volbracht, wist Hij precies wie vanaf Adam in Hem geloofd hebben en wie in de toekomst nog zouden geloven. Van die allen kende Hij ook al hun zonden en is daarvoor het zoenoffer geworden.

En daarbij blijft het niet. Het gaat nog verder. Hij is ook het zoenoffer voor de hele wereld. Nu moet je nog een keer goed lezen wat er staat. Er staat niet dat Hij het zoenoffer voor de zonden van de hele wereld is. Zo lezen sommigen het wel en komen dan tot de foute conclusie van de dwaalleer van de zogenaamde ‘alverzoening’ of van de minder vergaande dwaling van de zogenaamde ‘algemene verzoening’. [Zie uitvoeriger het boekje: ‘De verzoening – dwaling & dwaalleer’ op www.oudesporen.nl.]

Volgens hen die de dwaalleer van de alverzoening verdedigen, worden alle mensen en zelfs de satan en zijn engelen ten slotte behouden. Dit is een verwerpelijke conclusie die in strijd is met de duidelijke uitspraken van de Schrift over een eindeloze pijniging van onboetvaardige zondaars in de hel (Op 20:10). Laat je hierin niet misleiden!

Het werk van de Heer Jezus is zo groot en de waarde van Zijn bloed strekt zo ver, dat God op grond daarvan ieder mens kan behouden. Dat is Gods kant van de waarheid. De andere kant van de waarheid is dat alleen de mens die zich bekeert, er deel aan krijgt. Deze dingen gaan ons logisch denken te boven. Wij kunnen slechts de verschillende aspecten van Gods waarheid apart bekijken en Hem bewonderen en aanbidden voor wat we dan zien.

Lees nog eens 1 Johannes 2:1-2.

Verwerking: Wat leer je in deze verzen over het werk van Christus?

Gehoorzaamheid en liefde

1Jh 2:3. Johannes gaat in de komende verzen spreken over de kenmerken van het nieuwe leven. Hij wil zijn lezers, ook jou, daardoor duidelijk maken waaraan ze het nieuwe leven kunnen herkennen. Daarmee wil hij hen en jou bemoedigen. Het is namelijk zo, dat er valse broeders zijn binnengeslopen die prachtige dingen kunnen zeggen over het kennen van God. Zij zeggen God te kennen en wel op een heel speciale en diepgaande manier. Die personen blijken echter misleiders te zijn. Dat voert tot de vraag hoe je nu kunt onderkennen of iemand God kent, en ook hoe je het bij jezelf kunt onderkennen.

Om aan alle onzekerheid een eind te maken en de kinderen van God in het geloof te bevestigen, geeft Johannes vijf kenmerken. Die kenmerken zijn ook voor jou belangrijk. Twee ervan staan in het gedeelte dat je nu voor je hebt. Het zijn gehoorzaamheid en liefde. Een derde kenmerk is dat het nieuwe leven niet zondigt (1Jh 3:6). Het vierde kenmerk gaat over het bezit van de Heilige Geest (1Jh 3:24) en het vijfde staat in verband met de leer aangaande Christus (1Jh 4:2).

Het eerste kenmerk waaraan je kunt onderkennen of iemand God kent, is dat hij gehoorzaam is. Dat geldt ook voor jou. Het bewijs dat iemand God kent, levert iemand niet door te spreken over opzienbarende visioenen die hij zou hebben gehad of indrukwekkende gaven die hij zou bezitten. Waar het om gaat, is of iemand gehoorzaam is aan de geboden van God en van de Heer Jezus. Kun jij zeggen dat je de geboden van de Heer Jezus wilt doen? Heb je Hem zo lief, dat je bereid bent Hem te gehoorzamen en in Zijn wegen te wandelen? Toen Paulus tot bekering kwam, was het bewijs van zijn bekering niet dat hij ineens in tongen ging spreken, maar dat hij vroeg: “Wat moet ik doen, Heer?” (Hd 22:10).

Het gaat er niet om dat je denkt: ‘Ik wandel niet altijd in gehoorzaamheid en daarom ben ik niet bekeerd.’ Het gaat erom dat jij als kind van God in je hart het verlangen vaststelt om naar Zijn geboden te wandelen. Dat verlangen bewijst dat het eeuwige leven in je aanwezig is. De geboden zijn hier overigens niet de tien geboden die in de wet van de berg Sinaï zijn vastgelegd (Ex 20:1-17), maar alles wat de Vader zegt. Je ziet dat volmaakt in het leven van de Heer Jezus. De wet was niet Zijn leefregel – hoewel Hij de wet volmaakt heeft volbracht –, maar de geboden van de Vader (Jh 10:17-18; Jh 12:49; Jh 14:31).

1Jh 2:4. Als er nu iemand komt die zegt dat Hij God kent, dan heb je hier van Johannes een middel gekregen om dat te toetsen. Zie je bij zo iemand dat hij geen rekening houdt met de geboden van God en merk je geen verlangen om de wil van God te doen? Dan kun je hem classificeren als een leugenaar. Hij doet zijn eigen wil. In hem is de waarheid niet. Hij heeft de Heer Jezus, Die de waarheid is, niet als zijn leven.

1Jh 2:5. Als je bij iemand merkt dat hij het woord bewaart dat de Heer Jezus heeft gesproken, dan kun je er zeker van zijn dat hij God kent. Het valt op dat Johannes in 1Jh 2:5 spreekt over “Zijn woord”, terwijl hij het in 1Jh 2:4 heeft over “Zijn geboden”. Je kunt het verschil als volgt omschrijven. ‘Zijn geboden’ zijn alle wensen die de Heer Jezus heeft ten aanzien van je leven. Elke wens van Hem is voor jou een bevel. Zo was het bij Hem ten opzichte van Zijn Vader. ‘Zijn woord’ omvat meer. Dat betreft niet alleen Zijn wensen, maar Wie Hij Zelf als Persoon is, wat in Hem is, wat Zijn eigen heerlijkheid is.

Als je Zijn woord bewaart, voldoe je niet alleen aan Zijn wensen, maar laat je zien Wie Hij Zelf is. Het gaat dan niet alleen om een praktijk, maar ook om een houding, een uitstraling. Het is de uitstraling van de liefde van God die volmaakt in jou aanwezig is en ongehinderd tot uiting kan komen.

Als dat bij jou aanwezig is, onderken je daaraan dat je in God bent, dat wil zeggen dat je in gemeenschap met Hem leeft. Nogmaals, het gaat niet om de mate waarin je dat beleeft, maar of je erkent dat dit zo is. Hoe zwak het ook in de praktijk gezien en beleefd wordt, ieder kind van God zal uit de grond van zijn hart zeggen dat dit zo bij hem is. Tegelijk zal hij ernaar verlangen dat dit meer door hem wordt beleefd en meer zichtbaar wordt in zijn leven. Dat is tevens een extra bewijs dat het aanwezig is.

1Jh 2:6. Dat betekent ook dat je in Hem blijft, dat wil zeggen dat je in Hem verblijft, je woont in Hem. Dat is geen tijdelijke zaak die kan veranderen, maar het is een permanent verblijf. Het is niet zo dat je het ene moment in Hem bent en een ander moment weer niet. Hoe zou je het eeuwige leven de ene keer wel en een andere keer weer niet kunnen bezitten? Dat je in Hem je verblijf hebt, komt ook tot uiting in je wandel. Daarin wordt zichtbaar wat ook in de wandel van de Heer Jezus zichtbaar was. Evenals Hij dat deed, zoek jij ook de eer van God. Het draait in je leven om Hem. De sfeer van je leven is je omgang met Hem. Het is tegelijk een toetssteen waaraan je kunt zien of iemand die beweert in God te zijn, dat ook echt is.

1Jh 2:7. Het gebod waarover Johannes in dit vers en de volgende verzen spreekt, is het gebod van de liefde. Als inleiding daarop en in overeenstemming daarmee spreekt hij zijn lezers aan als “geliefden”. Het gebod van de liefde is geen nieuw gebod, maar een oud gebod. Daarmee verwijst Johannes niet naar het gebod dat God Zijn volk bij de berg Sinaï gaf om Hem lief te hebben. Van dat gebod is gebleken dat de mens het niet kan houden. Het gebod waarover Johannes spreekt, is door de Heer Jezus uitgesproken. Het komt, om zo te zeggen, niet van de berg Sinaï, maar uit het Vaderhuis. Het nieuwe gebod heeft dan ook een ander uitgangspunt.

Daarom lees je hier dat het een gebod is “dat u van het begin af hebt gehad”. Daarmee wordt bedoeld de tijd dat de Heer Jezus op aarde was. Toen de Heer Jezus het uitsprak, sprak Hij over een nieuw gebod (Jh 13:34). Dat bewijst dat het niet over het gebod van de Sinaï gaat. Nu Johannes erover spreekt, kan hij zeggen dat hij het heeft over een oud gebod dat zij hebben gehoord, want het is al door de Heer Jezus genoemd.

1Jh 2:8. Toch is het ook wel weer “een nieuw gebod”. Wat is dan het nieuwe? Het is een gebod dat gegeven wordt aan mensen die het nieuwe, het eeuwige leven hebben dat in staat is om lief te hebben. Dat nieuwe leven is immers de Heer Jezus. Het nieuwe gebod heeft niet alleen een andere oorsprong, het heeft ook een andere doelgroep. Er is op aarde een nieuw gezelschap van mensen. Die mensen zijn niet alleen wedergeboren, zoals iedere gelovige in het Oude Testament dat was, maar zij hebben de Zoon als hun leven en zijn in gemeenschap met de Vader gebracht. Daarom is het “waar … in Hem”, de Zoon, en is het ook “waar … in u”, de gelovige.

Dat maakt tegelijk het enorme contrast met de wereld om je heen duidelijk en ook met wat er met de wereld gebeurt. De wereld is in de duisternis, ze is er volledig door omgeven. Het waarachtige licht dat erin schijnt, maakt de duisternis alleen maar tastbaarder. De duisternis is een voorbijgaande zaak. Het licht niet. Dat schijnt nu al en zal blijven schijnen. Het is het “waarachtige licht” en heeft dan ook niets te doen met het dwaallicht van valse leraren die zich beroemen op het bezit van hoger licht en hogere kennis. Die mensen horen bij de duisternis en zijn even voorbijgaand als de duisternis.

Het is goed daarbij te bedenken dat de duisternis wel voorbijgaat in de schepping, maar zal blijven bestaan als de plaats waar alles wat met de duisternis te maken heeft, opgesloten is. De Heer Jezus spreekt daarover als “de buitenste duisternis” (Mt 8:12).

1Jh 2:9. Wie ook “in de duisternis” is en bij de duisternis hoort, is iemand die “zegt dat hij in het licht is”, terwijl hij “zijn broeder haat”. Misschien denk je: ‘Maar een broeder is toch juist niet in de duisternis?’ Dat is ook zo. Het gaat hier dan ook niet om een echte broeder, maar om iemand die zich daarvoor uitgeeft (vgl. 1Ko 5:11). Hij stelt zich op als een broeder en benadert de gelovigen als zijn broeders, terwijl hij ze in werkelijkheid haat. Dat blijkt uit zijn pogingen om de gelovigen te overtuigen van zijn zogenaamd groot inzicht in Wie God is en daarbij valse leringen verspreidt over de Heer Jezus en Zijn werk. Er is nooit enig licht in hem geweest, hij is altijd in de duisternis geweest en is dat “tot nu toe”.

Je kunt misschien wel eens een hekel aan een broeder hebben. Dat is niet goed en kan ook niet zo blijven. Maar je broeder haten wil zeggen dat er totaal geen liefde voor hem aanwezig is. Als je met een echte broeder te maken hebt, zul je altijd iets van het nieuwe leven in hem ontdekken. De liefde tot die broeder zal ten slotte toch de boventoon voeren. Je zult die liefde juist bij jezelf opmerken, doordat je een hekel aan jezelf hebt omdat je een hekel aan je broeder hebt.

1Jh 2:10. De constatering dat je je broeder liefhebt – en dat zul je in alle oprechtheid van jezelf kunnen zeggen –, betekent dat je in het licht verblijft. Liefde en licht horen bij elkaar. Ze zijn het Wezen en de natuur van God. Omdat je de Goddelijke natuur hebt, zijn liefde en licht bij jou volmaakt aanwezig. Daardoor zul je geen struikelblok zijn voor een ander door hem tot zonde te verleiden. Er is in jou geen aanleiding waardoor je een ander tot een vallen in de zonde zou kunnen brengen. Wat in jou is, is van God (Ps 119:165). En Hij zet toch niemand aan tot zonde (Jk 1:13)? Het nieuwe leven dat je hebt, is het leven van de Heer Jezus. Je volgt Hem en daardoor heb je het licht van het leven (Jh 8:12; Jh 11:9-10; Jh 12:35; Sp 4:18-19).

1Jh 2:11. Dat is allemaal volstrekt afwezig bij iemand die zijn broeder haat. Het contrast is enorm en weer kenmerkend voor de manier waarop Johannes de dingen voorstelt. Liefde doet in het licht wandelen. Haat doet in de duisternis wandelen, zonder te weten waar de weg heen voert. Dit soort mensen heeft ogen die door de duisternis verblind zijn. Hoe zou zo iemand dan een goede gids voor een ander kunnen zijn (Mt 15:14)?

Lees nog eens 1 Johannes 2:3-11.

Verwerking: Wat zijn de kenmerken van het nieuwe leven? Hoe herken je ze en waar ontbreken ze?

Vaders, jongelingen, baby’s

1Jh 2:12. In de vorige verzen heb je gezien dat er een radicale scheiding is tussen licht en duisternis, tussen liefde en haat, tussen jou als kind van God en de wereld. Johannes gaat nu over iets anders aan zijn “kinderen” schrijven. Hij maakt duidelijk dat niet alle kinderen van God geestelijk op hetzelfde niveau staan. Net als in het natuurlijke leven zijn er ook in het geestelijke leven diverse groeistadia:
1. Het geestelijke groeiproces begint met het stadium van ‘baby’.
2. Daarna volgt het stadium van ‘jongeling’.
3. De geestelijke volwassenheid wordt bereikt als iemand een ‘vader’ wordt.

Voordat Johannes op de verschillende groeistadia ingaat, zegt hij eerst wat die verschillende groepen gemeenschappelijk hebben. Dat is dat “de zonden … vergeven zijn ter wille van Zijn Naam”. Deze geweldige zegen is het deel van ieder kind van God. Hier schittert de zekerheid van de vergeving van de zonden. Mocht je er nog (een beetje) aan twijfelen of God jou je zonden wel heeft vergeven, dan moet je eens goed over dit vers nadenken. De zekerheid van de vergeving van je zonden ligt niet in jezelf, maar in God en in Christus en Zijn werk. De zonden zijn je vergeven “ter wille van Zijn Naam” (vgl. Ps 25:11; Js 43:25).

Er staat niet dat je zonden zijn ‘weggedaan’, maar “vergeven”. ‘Vergeven’ laat het hart van God zien. In de vergeving opent God Zijn armen en slaat die om je heen. God vergeeft niet tegen Zijn zin, maar doet dat graag (Ps 86:5). Hij ontvangt de verloren zoon en geeft hem alle heerlijkheid van Zijn huis. Hij geeft hem vooral Zijn armen en Zijn hart (Lk 15:20-24).

Ik hoorde eens een mooi verhaal over een man die eraan twijfelde of zijn zonden wel vergeven waren. Deze man was verteld dat hij erop mocht vertrouwen dat God al zijn zonden ‘achter Zijn rug had geworpen’ als hij God om vergeving had gevraagd, (Js 38:17). Dat kon hij echter maar moeilijk geloven. Het kon misschien wel waar zijn, zei hij, maar als God Zich omdraait, ziet Hij ze toch weer. Daarop werd tegen hem gezegd dat God ze ‘in de diepte van de zee had geworpen’ (Mi 7:19). Ja, antwoordde de man, maar God zal eenmaal de zee droogleggen en dan worden ze weer zichtbaar. Toen werd tegen hem gezegd dat God de zonden ‘niet meer gedenkt’ (Jr 31:31-34; Hb 8:12), wat inhoudt dat Hij er nooit meer op terugkomt. Vergeving ligt in de grootsheid van Gods Wezen, in Zijn Naam. Dat overtuigde de man. Hij wist nu zeker dat ook zijn zonden vergeven waren.

1Jh 2:13a. Na de vaststelling dat de zekerheid van de vergeving van de zonden het deel van alle kinderen van God is, gaat Johannes de drie groepen afzonderlijk toespreken. Hij begint met de “vaders”. Het is Gods bedoeling dat al Zijn kinderen – zowel broeders als zusters! – opgroeien tot ‘vaders’ in het geloof. Een ‘vader’ heeft de stadia van baby en jongeling achter zich. Een vader kent Hem “Die van [het] begin af is”, dat is Christus, de Zoon van God.

Je kunt zeggen dat dit toch ook zo is voor de baby en de jongeling. Dat is ook zo, maar door het zo voor te stellen maakt Johannes duidelijk dat een vader genoeg heeft aan Christus. Vaders zijn zij die dicht bij Christus en dicht bij de Schrift leven. Het kenmerk van een vader is dat hij is losgemaakt van de wereld om helemaal in de andere wereld te zijn, waar Hij is Die alles voor het hart van de Vader is. Het gaat hem om niets anders meer dan om gemeenschap te hebben met de Vader en de Zoon.

1Jh 2:13b. De “jongelingen” staan midden in de ontwikkeling van hun geestelijk leven. De jongeling is verwikkeld in een strijd tegen de boze. Hij mag echter weten dat hij de boze overwonnen heeft omdat hij het nieuwe leven heeft. Dat betekent niet dat de boze hem met rust laat. De boze wil hem maar wat graag verleiden om de wereld lief te hebben. Dat komt verderop, in 1Jh 2:15, nog uitgebreid aan de orde. Als jij een jongeling bent, sta je in de overwinning. Vanuit je positie als overwinnaar in Christus (Rm 8:37) kun je een leven van overwinning leiden.

1Jh 2:13c. De kleine “kinderen” in het geloof, de baby’s, worden niet in de eerste plaats door strijd gekenmerkt. Zij hebben vrede in hun hart omdat ze “de Vader” kennen. Ze rusten in Zijn trouw, liefde en zorg. Innerlijk hebben ze rust en voelen zich als een kind aan de borst van zijn moeder (Ps 131:2). Ze hoeven niet te groeien in de kennis van de Vader. Ze kennen Hem en hebben een persoonlijke verbinding met Hem.

Voordat we verdergaan nog even een algemene opmerking. Je hebt gezien dat Johannes aangeeft wat voor elke groep kenmerkend is. Dat betekent echter niet dat elk kenmerk uitsluitend voor de betreffende groep geldt. Ook een vader in Christus heeft nog wel eens strijd en hij weet ook wat het is om te rusten aan het hart van de Vader. Zo heeft de jongeling ook die momenten van rust en van een volkomen genoeg hebben aan de Heer Jezus. Voor de baby’s geldt hetzelfde. Zij hebben best wel eens strijd, terwijl ze ook wel eens ervaren dat er niets anders meer belangrijk is dan Christus.

1Jh 2:14a. Om de verschillende groepen in hun groei te bemoedigen spreekt Johannes hen nog een keer toe. Het geeft hun extra zekerheid tegenover de hardnekkige pogingen van dwaalleraren om hen te misleiden en weg te trekken van de zekerheid en volmaaktheid van het nieuwe leven dat ze bezitten.

Van de “vaders” heeft Johannes niets meer te zeggen dan hij al heeft gezegd. Zij hebben voldoende aan Christus. Er is niets wat dat nog zou kunnen aanvullen.

1Jh 2:14b. Voor de “jongelingen” ligt dat anders. Eerst wijst hij hen op wat ze zijn en gedaan hebben. Ze zijn “sterk”, ze bezitten kracht. Die kracht hebben ze niet in zichzelf, maar ze ontlenen die aan “het Woord van God” dat in hen “blijft”. De waarheid woont in hen omdat het nieuwe leven in hen is. Daardoor hebben ze ook de boze overwonnen.

Een mooi voorbeeld daarvan zie je bij de Heer Jezus als Hij verzocht wordt in de woestijn. Daar verslaat Hij de boze door gebruik te maken van het Woord van God (Mt 4:1-11). Daarom is het van het grootste belang dat je het Woord van God met de grootste aandacht leest en in je opneemt. Dan zal het zijn uitwerking krijgen in je leven en je in conflictsituaties de overwinning bezorgen. Doe je dat niet, dan zul je de nederlaag lijden.

1Jh 2:15. De meeste conflictstof voor de jongeling wordt geleverd in zijn confrontatie met “de wereld”. Tussen de wereld en de boze bestaat een nauwe verwantschap. De boze gebruikt de wereld om je te verstrikken. Nu moet je niet denken dat de wereld alleen maar bestaat uit duidelijk zondige dingen als pornografie, geweld en leugen. Zulke dingen worden door ieder oprecht kind van God met afschuw van de hand gewezen.

De wereld bestaat ook uit veel geraffineerdere vormen van zonde. Je kunt pornografie van de hand wijzen, maar in de wachtkamer van de dokter of de tandarts een blad nemen waarin dat voorkomt. Je doet dat met de vrome smoes dat je toch ook moet weten wat er in de wereld te koop is. Maar je zou zo’n blad absoluut niet in de hand nemen, als er een broeder of zuster bij was.

Bedenk goed dat de wereld wordt beheerst door de satan. Hij is de overste van de wereld (Jh 14:30; 2Ko 4:4). De wereld als invloedsfeer van de boze kan in een vriendelijke gedaante op je afkomen. Ze helpt je bijvoorbeeld om je op een zodanige manier uit te drukken, dat je bij een ander in de gunst komt, of gedaan krijgt wat jij graag wilt. Je manier van praten en ook van kleden, van tijdsbesteding en de doelstellingen die je nastreeft, kunnen allemaal aantonen hoezeer je de wereld liefhebt.

Het gaat om je kijk op het leven. De boze wil je ertoe verleiden ernaar te kijken op zijn manier. Zo is hij te werk gegaan bij Eva toen hij haar op de boom van de kennis van goed en kwaad wees. Ze keek ernaar en zag deze precies, zoals de satan haar voorstelde. Zodra je iets van liefde voor de wereld toelaat, sluit je jezelf af voor de liefde van de Vader.

1Jh 2:16. De wereld wordt gekenmerkt door alles wat erin is. Johannes vat alles wat in de wereld is samen in drie dingen: vlees – dat is niet het zondige vlees, maar je lichaam met zijn behoeften –, ogen en leven. Op zichzelf zijn ze niet zondig, maar door de zondeval zijn ze instrumenten van de zonde geworden. Het zijn de drie aspecten van je mens-zijn, aspecten die je persoonlijkheid uitmaken.

De volgorde waarin Johannes deze aspecten geeft, is dezelfde als bij Eva (Gn 3:6), maar tegengesteld aan de volgorde die God hanteert (1Th 5:23). Eva ziet dat de boom:
1. goed is om van te eten,
2. een lust is voor de ogen en
3. begerenswaardig is om daardoor verstandig te worden.

Sinds de zondeval is het lichaam een afgod geworden. De begeerte van het vlees is de boventoon gaan voeren. Daaraan gekoppeld is de begeerte van de ogen. Bijvoorbeeld de reclame richt zich op het oog. Het product, wat het ook mag zijn, maakt de begeerte ernaar wakker die sluimerend in je aanwezig is. Wat via het oog tot je komt, dringt vele malen dieper tot je door dan wat je hoort. Als je oog eenmaal geboeid is door het product als iets dat je echt nodig lijkt te hebben om gelukkig te zijn, zet je je zinnen erop. Je bent inmiddels helemaal opgeslokt door de wereld en totaal los van God. De hoogmoed heeft bezit van je genomen. Die hoogmoed blijkt uit je eigenzinnige en soms zelfs uitzinnige inspanningen om te krijgen wat je is voorgesteld.

1Jh 2:17. Het streven van de wereld is voorbijgaand, het houdt geen stand. Daartegenover staat het doen van “de wil van God”. Als je je daarop toelegt, ben je bezig met iets dat niet voorbijgaat, maar dat “blijft tot in eeuwigheid”. Zo bezig zijn bewijst dat je uit God geboren bent. Johannes zegt dan ook dat “wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid”. Is de keus moeilijk?

Lees nog eens 1 Johannes 2:12-17.

Verwerking: Waar liggen voor jou de gevaren om je af te sluiten voor de liefde van de Vader?

Kenmerken van het laatste uur

1Jh 2:18. Nadat Johannes de vaders en de jongelingen heeft aangesproken, richt hij zich tot de baby’s in het geloof. Hij wijst hen erop dat ze in het laatste uur leven. Dat geldt natuurlijk ook voor alle andere gelovigen, inclusief hemzelf. We weten allemaal dat we in het laatste uur leven. Toch worden vooral de baby’s in het geloof aangesproken omdat in het bijzonder zij een prooi vormen voor de gevaren die dit “laatste uur” kenmerken. Het laatste uur wordt namelijk gekenmerkt door de komst van “vele antichristen”.

Je komt ook uitdrukkingen tegen die lijken op de uitdrukking ‘het laatste uur’, zoals ‘latere tijden’ (1Tm 4:1) en ‘de laatste dagen’ (2Tm 3:1). In de ‘laatste dagen’ komen in de christenheid geesten naar voren die van ernstiger aard zijn dan de dingen van de ‘latere tijden’. De situatie die hier door Johannes wordt beschreven, is nog ernstiger, want hier gaat het om de antichrist. In hem zie je de verheffing van de mens die de plaats van Christus inneemt.

De betekenis van ‘antichrist’ is tweeledig. Het woord betekent zowel ‘tegen Christus’ als ‘in plaats van Christus’. Je vindt beide kenmerken in 2 Thessalonicenzen 2 terug (2Th 2:4). Daar spreekt Paulus over de antichrist als de mens van de zonde die zich zowel ‘tegen’ God verheft als ‘zichzelf’ vertoont dat hij God is, ofwel de plaats van God inneemt.

Dé antichrist is er nog niet, hij moet nog komen, maar hij heeft wel zijn voorlopers en wegbereiders. Dat zijn de antichristen en het zijn er vele. Zoals gezegd, is het gevaar van antichristen het grootst voor de kleine kinderen. Antichristen zijn personen die valse leringen brengen over de Vader en de Zoon. De antichristen kunnen bijvoorbeeld gevoelige dingen over de Heer Jezus zeggen, maar ze loochenen Hem als de Zoon van God. Valse leringen over Christus vinden gemakkelijker ingang bij pasbekeerden dan bij de vaders in Christus, de gerijpte gelovigen voor wie Christus alles is.

1Jh 2:19. In de dagen van Johannes zijn de antichristen uit het midden van de gelovigen weggegaan. Ook dat bracht de ‘kleine kinderen’ in verwarring. Ze hadden deze leraren eerst in hun midden gehad en hun dienst ontvangen. Nu waren ze er ineens niet meer. Johannes stelt hen gerust. Hun weggaan maakt openbaar dat geen enkele van deze dwaalleraren tot het gezelschap van de gelovigen behoorde. Het waren misleiders die zich helemaal niet om de kleine kinderen bekommerden, maar integendeel probeerden hen in te palmen. Ze hoorden niet bij de kinderen van God. Als dat wel het geval was geweest, zouden ze wel gebleven zijn. Johannes gebruikt deze eenvoudige redenering om duidelijk te maken dat het verkeerde mensen waren.

Je kunt je afvragen hoe dat zit in de tijd waarin wij leven. De antichristen gaan niet meer uit, maar nestelen zich steeds vaster in de christenheid. Ik denk dat je kunt zeggen dat de antichristen niet meer uitgaan vanwege de verwarring in de christenheid. De christenen zijn geen eenheid meer en trekken allang niet meer gemeenschappelijk op tegen dwaalleringen. Op het moment dat ik dit schrijf, is het zo dat een dominee van de PKN, een zekere Hendrikse, zelfs een Godloochenaar kan zijn – hij loochent het bestaan van God! – en toch gehandhaafd wordt in zijn positie van dominee. Toch verandert dat niets aan het feit dat zulke mensen naar het beginsel niet van ons zijn en niet in de christelijke gemeenschap van de familie van God thuishoren.

1Jh 2:20. Als jonge gelovige kom je met allerlei leringen in aanraking. Wat is waar en wat is niet waar? Wat moet je geloven en wat niet? Vaak wordt een dwaalleer ook nog door welbespraakte mensen en op aangename wijze gebracht. Toch hoor ik wel eens van juist jonge gelovigen: ‘Ik weet niet wat het is, maar het ‘voelt’ niet goed.’ Dat is het werk van de Heilige Geest. Als jonge gelovige kun je wel een bijzonder doelwit van de boze zijn om je in je geloof te misleiden, maar je hebt door je bekering tot God en je geloof in de Heer Jezus “de zalving vanwege de Heilige” waardoor je alles weet.

Met ‘de zalving vanwege de Heilige’ wordt bedoeld dat je de Heilige Geest – Hij is ‘de zalving’ – hebt ontvangen. Die is je door de Heer Jezus – Hij is ‘de Heilige’ – gegeven, toen je tot geloof in Hem kwam (Ef 1:13; Jh 14:26). Het woord ‘zalving’ houdt in dat je bekwaam gemaakt bent om te onderscheiden of iets van God komt of van Zijn tegenstander.

De Heer Jezus wordt hier ‘de Heilige’ genoemd. Dat benadrukt de tegenstelling met de onheilige leringen die onvermijdelijk ook tot onheilige praktijken voeren. De Heer Jezus heeft je in de Heilige Geest een hulpbron gegeven om de leugen te onderkennen. Leugen is alles wat ingaat tegen Gods Woord, dat de waarheid is. Wat met het Woord van God in strijd is, kun je zo verwerpen. De Heilige Geest gebruikt alleen het Woord van God om jou onderwijs te geven over de Vader en de Zoon. Alle praatjes van mensen die uit andere bronnen putten en je wijs willen maken dat ze je dieper inzicht kunnen geven in Christus, kun je in het licht van de Bijbel als leugens van de hand wijzen.

1Jh 2:21. Johannes schrijft dit niet omdat je een onkundige van de waarheid bent. Hij bevestigt dat je de waarheid weet. Je weet ook dat geen leugen uit de waarheid is. Vermenging van leugen en waarheid is niet mogelijk. Langs die weg willen de misleiders wel invloed op je uitoefenen. Ze komen nooit met alleen leugen, maar ze verpakken de leugen in waarheden. Iemand die veel ware dingen zegt en ook een klein beetje leugen, is niet uit de waarheid. Zijn bron is de leugen en wat hij zegt, komt van de duivel, de vader van de leugen (Jh 8:44b). Alle goede dingen worden door de duivel gebruikt om de leugen te verdoezelen en ingang te laten krijgen bij de kinderen van God.

De waarheid is wat je in de Schriften hebt. Alles daarbuiten is leugen. Bedenk hierbij wel dat gelovigen kunnen verschillen in inzicht in de waarheid. Maar dat is een heel andere zaak dan waarover het hier gaat. Hier gaat het om het contrast tussen leugen en waarheid. Iemand die over een bepaalde waarheid anders denkt dan jij, mag je niet van leugen beschuldigen en de ander mag dat ook niet bij jou doen.

1Jh 2:22. “De leugenaar”, dat is hij die zich van de leugen bedient, kun je herkennen aan een tweeledige loochening. Het is iemand
1. “die loochent dat Jezus de Christus is” en
2. “die de Vader en de Zoon loochent”.
Dé leugenaar is de antichrist, het topinstrument van de satan in wie zijn leugenachtigheid ten volle tot uiting komt. De speerpunt van zijn loochening is de Heer Jezus.

Eerst lees je dat hij loochent ‘dat Jezus de Christus is’. Dit betekent dat hij ontkent dat de Mens Jezus dezelfde is als de Christus van God. ‘Christus’ betekent hetzelfde als ‘Messias’. Als Christus of Messias staat Zijn verbinding met het Joodse volk op de voorgrond.

Vervolgens lees je dat hij ‘de Vader en de Zoon loochent’. Dit betekent dat hij ontkent dat er in de Godheid een verhouding van volkomen eenheid is tussen de Vader en de Zoon. Deze verhouding vormt het wezen van het christelijk geloof. Jezus de Christus is de Zoon van de Vader.

1Jh 2:23. De Vader en de Zoon zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ieder die de Zoon loochent, heeft daarom ook de Vader niet. Als je de Zoon belijdt, is Zijn Vader ook jouw Vader. De Zoon openbaart de Vader. Er is geen openbaring van de Vader los van de Zoon. Je kunt de Vader alleen kennen door de Zoon (Jh 8:19; Jh 14:7), je kunt de Vader alleen zien door de Zoon (Jh 14:9), je kunt de Vader alleen eren als je de Zoon eert (Jh 5:23). Je ziet dat het gaat om de Zoon. Het vele spreken over ‘God’ in de christenheid is misleidend omdat het vaak gebeurt zonder enige gedachte aan de Zoon.

Over ‘God’ spreken overbrugt ook de afstand die er is tussen het christendom en het Jodendom en de islam. Het orthodoxe Jodendom en de islam loochenen de kernwaarheid van het christendom en zijn in de volste zin antichristelijk. De toenadering tussen de godsdiensten verandert het Jodendom en de islam niet, maar holt het christendom uit door de kern eruit weg te nemen. De grote vraag om de waarheid van een bewering te testen blijft: “Wat denkt u van de Christus?” (Mt 22:42).

1Jh 2:24. Johannes heeft de leugenaar voorgesteld in zijn werkzaamheid. Voor die leugenaar moet jij als jonge gelovige, als een klein kind in Christus, oppassen. Je moet je niet in de war laten brengen door de leugenachtige manier waarop hij de waarheid voorspiegelt. De eenvoudige bescherming daarvoor is, dat je in je laat blijven wat je van het begin af hebt gehoord. Als je dat doet, zul je ook in de Zoon en in de Vader blijven.

Je wordt terugverwezen naar het begin. Wat heb je toen over de waarheid gehoord? Toen heb je gehoord over Hem Die van het begin af is, het Woord van het leven, het eeuwige leven dat bij de Vader was en geopenbaard is (1Jh 1:1-2). Toen je aannam wat je over Hem hoorde uit Gods Woord, heb je Hem als je leven ontvangen. Hij is nu in je, Hij verblijft in je. Omdat dit zo is, verblijf je in de Zoon en in de Vader. Dat houdt in dat je leeft in gemeenschap met de Zoon en de Vader. Wees je dat bewust en laat het genot ervan je niet ontroven door dwaalleraren die je willen vertellen dat het allemaal nog mooier kan.

Lees nog eens 1 Johannes 2:18-24.

Verwerking: Waar waarschuwt Johannes je voor en waarmee bemoedigt hij je?

Zalving en blijven in Hem

1Jh 2:25. Als klein kind in het geloof verblijft in jou wat je van het begin af hebt gehoord en als gevolg daarvan verblijf jij in de Zoon en de Vader. Er is tussen jou en de Zoon en de Vader niet de geringste scheiding. Het gaat er niet om of je dat altijd ervaart, maar hoe het is. Je gevoelens zijn niet de maatstaf, maar wat God heeft beloofd aan hen die geloven.

God heeft een “belofte” beloofd. De belofte die Hij heeft beloofd, is “het eeuwige leven”. Het is niet een belofte waarvan de vervulling nog moet komen. Je bezit het beloofde, dat is het eeuwige leven, omdat je gelooft. God heeft beloofd dat wie in Zijn eniggeboren Zoon gelooft, eeuwig leven krijgt (Jh 3:16). Denk je dat God iets belooft wat Hij niet waarmaakt? Dat is onmogelijk en daarom is er geen enkele ruimte voor enige onzekerheid.

Zoals ik in het begin al heb opgemerkt, is er behalve het aspect van het eeuwige leven als het nieuwe leven in je, ook het aspect van het eeuwige leven als een sfeer van leven waarin je leeft. Ook dat hoort bij het beloofde dat je hebt gekregen. De sfeer waarin je door het geloof bent terechtgekomen en waarin je verblijft, is die van gemeenschap met de Vader en de Zoon.

1Jh 2:26. Johannes schrijft dit allemaal om je te wapenen tegen hen die erop uit zijn om je te “misleiden” over het feit dat je een kind van God bent. Ook al ben je misschien nog maar kort bekeerd, je hebt het nieuwe leven in zijn volheid ontvangen. Er ontbreekt niets aan. Het is niet het begin van iets dat nog onvolkomen is en waaraan door nieuwe waarheden van buiten de Bijbel nog het een en ander moet worden toegevoegd om het compleet te maken. De valse leraren beweren dat er een hogere waarheid te vinden is in de mystiek van het onzichtbare en dat zij de sleutel daartoe bezitten.

1Jh 2:27. Laat je niet door deze misleidende ‘geleide-geesten’ op sleeptouw nemen op zoek naar het zogenaamd ontbrekende. Het is bij jou heel anders. Je hebt zulke valse leraren niet nodig, want je bent gezalfd met de Heilige Geest Die je van God en Christus hebt ontvangen. Gods Geest, Die in jou verblijft en je nooit zal verlaten (Jh 14:16), zal je in de hele waarheid leiden (Jh 16:13). Je bent niet afhankelijk van bepaalde mensen die jou vertellen dat je zonder hen niet tot de volle kennis van de waarheid kunt komen. De Geest leert jou over alles (Jh 14:26). Hij getuigt van de Heer Jezus en maakt duidelijk wat waar is en geen leugen (Jh 15:26). Ook al weet je misschien nog zo weinig van de waarheid en kun je een dwaalleer niet weerleggen, toch voel je aan wat waarheid is en kun je daarom de leugen afwijzen (vgl. Jh 10:4-5).

Dit betekent niet dat je geen onderwijs nodig zou hebben en dat het bezoeken van samenkomsten waar het Woord wordt uitgelegd en het lezen van bijbelstudieboeken nutteloos tijdverdrijf zouden zijn. Christus heeft gaven aan Zijn gemeente gegeven, onder wie die van leraar, om Zijn gemeente op te bouwen (Ef 4:11). Die gave minachten door er geen gebruik van te maken is een minachten van de Gever ervan en zal op zijn minst geestelijke scheefgroei tot gevolg hebben.

Hier gaat het erom dat je door de Geest kunt aanvoelen wat Gods waarheid is. Je bezit door de Geest de capaciteit om de leugen te onderscheiden van de waarheid. Door wat de Geest je heeft geleerd, weet je dat je in Hem verblijft. De Geest zaait geen twijfel, maar bevestigt.

Overigens kan ‘Hem’ in “blijft u in Hem” zowel op God als op de Heer Jezus slaan. Het is een van de kenmerken van de brieven van Johannes dat niet altijd duidelijk is of ‘Hij’ of ‘Hem’ nu op de Vader of op de Zoon slaat. Dat is ook niet erg, want beide Personen van de Godheid zijn aan elkaar gelijk.

1Jh 2:28. Johannes richt zich weer als een oude gelovige tot alle kinderen van God als zijn geestelijke kinderen. Hij spoort je aan “in Hem” te verblijven. Hij wil je daarmee aansporen je bewust te zijn van je gemeenschap met de Vader en de Zoon en je in die atmosfeer op te houden. Johannes doet deze opwekking met het oog op de openbaring van de Heer Jezus. Daarmee doelt hij op Zijn komst die hij zelf ook verwacht.

Als je leeft in bewuste gemeenschap met de Heer Jezus, zie je met vrijmoedigheid en ook met verlangen naar Hem uit. Als je voor jezelf leeft en niet in gemeenschap met Hem en daardoor niet uitziet naar Hem, zul je beschaamd staan als Hij komt. Je zult als het ware je ogen neerslaan. Dat wil je toch niet? Blijf je daarom bewust van je verblijf in Hem. Als de Heer Jezus geopenbaard wordt en elk oog Hem zal zien (Op 1:7), zal ieder mens erkennen dat de Zoon rechtvaardig is en dat Hij het oordeel rechtvaardig uitoefent. Jij weet dat nu al.

1Jh 2:29. Dit spreken over de verschijning van de Zoon op aarde is voor Johannes aanleiding om verder te gaan met het geven van kenmerken waaraan je kinderen van God kunt herkennen. Uit wat hij eerder heeft geschreven, weet je dat het hem erom gaat duidelijk te maken dat ieder die de Heer Jezus als zijn leven heeft, door dat leven wordt gekenmerkt. Wie dat leven, het eeuwige leven, heeft, is “uit Hem geboren”. Johannes noemt deze uitdrukking in zijn brief voor de eerste keer.

Wie uit God geboren is, heeft de natuur van God en laat dat zien door het doen van “de gerechtigheid”. De Heer Jezus is rechtvaardig en dat kenmerk zie je dan ook bij ieder kind van God. (Van de Heer Jezus lees je trouwens nergens dat Hij uit God geboren is, want Hij is God.)

Met het doen van de gerechtigheid wordt niet bedoeld het af en toe doen van een goede daad. Het gaat om wat het nieuwe leven kenmerkt, wat de praktijk van het nieuwe leven is. Het nieuwe leven doet de gerechtigheid en niets anders. De gerechtigheid doen is doen wat recht is voor God en komt tot uiting in je denken, spreken en handelen.

Weer gaat het er hier niet om of je dit voor de volle honderd procent in je leven waarmaakt, maar om wat hoort bij het nieuwe leven, de natuur van God. Het doen van gerechtigheid tref je alleen aan bij iemand die uit God geboren is. Het is leven, zoals de Heer Jezus is.

Lees nog eens 1 Johannes 2:25-29.

Verwerking: Wat is de betekenis van de zalving die je hebt gekregen?

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


1 John 1
Top of Page
Top of Page