1 Korinthiërs 11
1 Corinthians 11 Kingcomments Bijbelstudies

Hoofdbedekking en haardracht – I

1Ko 11:1. Paulus zegt dat we hem moeten navolgen zoals hij Christus navolgt. Hoe hij dat doet, heeft hij in het laatste vers van het vorige hoofdstuk gezegd. Hij is erop uit om zoveel mogelijk mensen voor Christus te winnen en Hem te verheerlijken, zoals Christus alles heeft gedaan om Zijn God en Vader te verheerlijken. Hij wil op geen enkele wijze een verhindering zijn voor mensen om het evangelie aan te nemen. Op deze wijze volgt Paulus zijn Heer en jij mag Paulus daarin volgen.

1Ko 11:2. Paulus heeft al heel wat vermaningen moeten uitdelen. Die zijn hard nodig geweest. Wij hebben dat ook nodig. Toch is er ook iets wat hij in hen prijst. De Korinthiërs zijn hem niet vergeten, ze hebben zelfs in alles aan hem gedacht. Dat heeft hem goed gedaan. Daarbij komt nog dat ze aan de inzettingen vasthouden, zoals hij ze aan hen heeft doorgegeven. Dat kan hij waarderen.

Dat hij hen moet wijzen op de verkeerde manier waarop ze met deze inzettingen omgaan, bijvoorbeeld het avondmaal waarover hij verderop in dit hoofdstuk spreekt, kun je ook positief bekijken. Dat positieve is niet het verkeerde goed te praten, maar zit hem in het feit dat ze aanspreekbaar zijn. Hij kan hen wijzen op het verkeerde en erop vertrouwen dat ze naar hem luisteren. Hoe het ook zij, Paulus ziet goede dingen bij de Korinthiërs.

1Ko 11:3. Vervolgens gaat hij dan spreken over een onderwerp dat vandaag de dag een regelmatig besproken zaak is, namelijk de rol van de man en van de vrouw in het dagelijkse leven. In de wereld om je heen gaan de dingen zo heel anders dan je in het eerste gedeelte van dit hoofdstuk leest, dat je het wel een paar keer mag lezen om je gedachten hierover een beetje zuiver te krijgen. De rangorde die 1Ko 11:3 geeft, heeft in de wereld om je heen volledig afgedaan. God en Christus, daar gelooft men niet in. De man als hoofd van de vrouw is een zo ouderwetse en onjuiste gedachte, dat alles moet worden gedaan om die gedachte de nek om te draaien.

Als ik zeg dat 1Ko 11:3 een rangorde aangeeft, bedoel ik daar dit mee: bovenaan staat God, daaronder Christus, daaronder de man en daaronder de vrouw. Voor sommigen ontstaat door deze rangorde de indruk – en daar schopt men tegenaan – dat de vrouw helemaal onderaan deze lijst bungelt en daarmee een ondergeschoven plaats toegewezen krijgt. Maar dat is niet zo. Paulus wijst in feite terug naar de schepping van man en vrouw. Daar is te zien dat de man eerst is geschapen en dat de vrouw uit hem is voortgekomen. Uit zijn zijde wel te verstaan, dat wil zeggen als een die aan zijn zijde is geplaatst.

De man is het hoofd van de schepping, maar hij heeft zelf ook een Hoofd boven zich en dat is Christus. Hij is aan Hem verantwoording schuldig. Hij heeft in alle dingen aan zijn Hoofd te vragen, hoe hij zich moet gedragen tegenover zijn vrouw in zijn huwelijk en gezin, en tegenover de vrouw in de maatschappij en in de gemeente.

Christus is niet alleen zijn Hoofd, maar ook zijn Voorbeeld, want je leest dat het Hoofd van Christus God is. Dat ziet natuurlijk niet op Christus als de eeuwige Zoon, maar op Hem als Mens. Als Mens heeft de Heer Jezus Zich volkomen onderworpen aan de wil van God. ‘Onderworpen zijn’ klinkt je misschien wat slaafs in de oren, maar het gaat om een plaats van ondergeschiktheid ten opzichte van iemand anders. De man kan door te letten op zijn Hoofd, Christus, op een juiste manier ‘hoofd’ zijn van de vrouw. Dan zal hij zijn vrouw niet dirigeren, maar haar aanwijzingen geven op een manier die het haar gemakkelijk maakt om daarnaar te luisteren.

1Ko 11:4. Hoe kan deze rangorde nu zichtbaar worden? Hoe kan duidelijk worden dat er met de scheppingsorde van God rekening wordt gehouden? Christus is niet meer als Mens op aarde, maar het schepsel ‘mens’ wel. De mens is de beelddrager van God. Hij is er dan ook toe geroepen om deze rangorde gestalte te geven. In het bidden en profeteren is dat het beste te zien. Bij bidden richt de mens zich tot God en bij profeteren richt God zich tot de mens. In beide gevallen gebeurt dat door de mond van de mens. Als we bidden vergelijken met profeteren, zal het duidelijk zijn dat het gaat om hardop bidden in tegenwoordigheid van anderen. Profeteren heeft immers geen enkele zin als er geen luisteraars zijn.

Wanneer de man nu tot God bidt of voor de mensen profeteert, moet hij rekening houden met de plaats die God hem als zichtbaar hoofd in deze schepping heeft gegeven. Daarom moet hij bij bidden of profeteren niets op zijn hoofd hebben. In de zichtbare schepping is er geen wezen waaraan hij ondergeschikt is, want dat geeft de hoofdbedekking aan, zoals in de volgende verzen wordt aangegeven. Wanneer hij wel iets op zijn hoofd doet, onteert hij zijn onzichtbare Hoofd, Christus in de hemel. Weet je waarom? Omdat hij door zijn hoofdbedekking de indruk geeft dat hij naast Christus nog aan een ander hoofd onderworpen is.

1Ko 11:5. Voor de vrouw ligt dat anders. Zij moet juist wel een hoofdbedekking hebben als zij hardop, in het bijzijn van anderen, bidt of profeteert. Zij geeft daarmee te kennen dat zij haar plaats onder de man niet prijsgeeft, wanneer zij iets doet wat de man zou moeten doen. Het gaat dan om gevallen dat er geen mannen aanwezig zijn. Zodra die namelijk aanwezig zijn is het hun verantwoordelijkheid om te bidden of te profeteren. Als het om het bidden gaat, staat als voorschrift voor de mannen in 1 Timotheüs 2 dat zij op elke (openbare) plaats moeten bidden (1Tm 2:8).

Belangrijk is om er steeds aan te denken dat het gaat om ieders officiële plaats in de schepping. De plaats van openbaar optreden is die van de man. De vrouw heeft een meer teruggetrokken plaats. Komt zij door het voorgaan in gebed of door te profeteren toch op de voorgrond, dan zal zij zich dekken om niet de indruk te wekken dat zij de positie van de man inneemt. Zij zou anders haar hoofd, de man, onteren. [Even ertussendoor: dit bidden of profeteren van de vrouw is op een andere plaats dan in de gemeente. In 1 Korinthiërs 14 staat op een wijze die geen misverstand toelaat, dat het vrouwen in de gemeente niet toegestaan is te spreken (1Ko 14:34).]

Misschien lijkt het je allemaal wat overdreven dat er zoveel verbonden wordt aan wel of geen hoofdbedekking opdoen. Toch is het van belang, en wel omdat God het zegt. Voor de zichtbare en de onzichtbare wereld wil Hij een getuigenis van Zijn orde in de schepping. Het is hetzelfde als met de boom van de kennis van goed en kwaad in het paradijs. Waarom verbiedt God Adam en Eva daarvan te eten? De vrucht is toch niet minder goed dan die van de andere bomen? Maar God zegt het. Dat is voldoende reden om er niet van te eten. God wil erkend worden in wat Hij zegt en daar verbindt Hij zegen aan. Die zegen verspelen we door eigenzinnig optreden, als we niet naar Hem luisteren, zoals Adam en Eva eigenzinnig zijn opgetreden en de zegen hebben verspeeld.

1Ko 11:6. Er is nog iets verbonden aan de hoofdbedekking van de vrouw en dat is haar haar. Wanneer zij haar hoofd niet wil bedekken, moet haar haar ook maar afgeknipt worden. Waarom is dat nu weer? Omdat het lange haar dat zij draagt, haar eer is (1Ko 11:15). Als ze ongedekt bidt of profeteert, stelt ze zich op de plaats van de man, waardoor zij hem niet als haar hoofd eert. Laat ze dan ook haar haar er maar afknippen.

In het Oude Testament zijn twee teksten waar wordt gesproken over het haar van de vrouw. In beide gevallen staat deze tekst in een gedeelte waarbij de verhouding tussen een man en een vrouw in het geding is. De eerste tekst is in Numeri 5 waar je leest over het hoofdhaar van de vrouw dat moet worden losgemaakt (Nm 5:18). Het gaat daar om een man die zijn vrouw ervan verdenkt dat zij hem ontrouw is geworden. De tweede tekst is in Deuteronomium 21 waar je leest dat de vrouw moet worden kaalgeschoren (Dt 21:12). Daar gaat het om een vrouw die een krijgsgevangene is. In beide gevallen wordt het hoofdhaar van de vrouw in verbinding gebracht met oneer en schande.

Weet je dat vlak na de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) vrouwen die ervan verdacht werden dat ze een verhouding met Duitse soldaten hadden gehad, ook werden kaalgeschoren? Met dit in gedachten wordt ook het eerste gedeelte van 1Ko 11:6 uit ons hoofdstuk wat duidelijker.

Toch wil Paulus ervan uitgaan dat een vrouw zich de schande bewust is van het afknippen van het haar of het zich zelfs laten kaalscheren. Hij draait de zaak in het tweede deel van 1Ko 11:6 direct weer om en zegt dat als het afknippen van het haar een schande is voor een vrouw, ze juist daarom haar hoofd moet bedekken. Je ziet hier hoe nauw hoofdbedekking en haardracht met elkaar verbonden zijn.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 11:1-6.

Verwerking: Waarom is het belangrijk dat de man en de vrouw ieder een eigen plaats in de schepping hebben en die ook innemen?

Hoofdbedekking en haardracht – II

1Ko 11:7. De man is “[het] beeld en [de] heerlijkheid van God”. Dat is niet gering. Dat wil zoveel zeggen als: De man is op aarde de zichtbare vertegenwoordiger van de onzichtbare God. Ook verwacht God van de man dat hij de kenmerken en eigenschappen van Zijn wezen vertoont, dat hij die als het ware uitstraalt. Daarom moet hij zijn hoofd niet dekken.

De vrouw is op haar beurt de heerlijkheid van de man. Zij mag hem als het ware uitstralen door in haar handelen hem te laten zien. Deze dingen zijn het gevolg van de wijze waarop God hen heeft geschapen. “Adam is eerst geformeerd, daarna Eva” (1Tm 2:13). Adam is al geschapen en dan neemt God uit Adam een rib en vormt Eva daaruit (Gn 2:21-22).

1Ko 11:8-9. Naast de volgorde van de schepping van man en vrouw is er ook de reden van de schepping van de vrouw. De vrouw is geschapen ter wille van Adam en niet Adam ter wille van Eva. Eva is aan Adam gegeven als een hulp die bij hem past. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat een man zijn vrouw nooit zal hoeven te helpen. Integendeel, de man zal uit liefde zijn vrouw helpen zoveel en waar hij maar kan, maar dat verandert niets aan de verzen die hier staan.

We moeten goed vasthouden wat hier staat omdat er krachten aan het werk zijn die deze orde van God in de schepping willen omdraaien. In de wereld om je heen wint de emancipatiebeweging steeds meer terrein. Het gaat steeds sneller. In het emancipatiestreven breekt men met deze verzen. Het feminisme maakt zich sterk om de vrouw het hoofd van de man te laten zijn. Dat dit in de wereld gebeurt, is niet vreemd, maar het heeft ook zijn invloed op de gelovigen.

1Ko 11:10. Dat “de vrouw een macht op haar hoofd” behoort te hebben, wordt vaker ervaren als een last dan als een voorrecht. De hoofdbedekking wordt hier “een macht” genoemd omdat het een teken is van het gezag waaronder zij staat. De man is immers haar zichtbare hoofd. Zeker, God ziet altijd allereerst het hart aan, hoe het daarmee is gesteld. Het is wel belangrijk of iemand iets alleen maar doet omdat ‘men’ het zegt, of dat iemand iets doet uit bewuste gehoorzaamheid en liefde tot Hem. Maar God heeft ook zichtbare tekenen gegeven. Aan deze tekenen kunnen engelen zien of iemand wel of niet rekening houdt met de orde die God in de schepping heeft aangebracht.

De hoofdbedekking bij het bidden en bij het profeteren is het zichtbare bewijs dat de vrouw niet de plaats van de man wil innemen tegenover God en de mensen. Hier staat ook nog dat het “ter wille van de engelen” is. Dat lijkt een vreemde reden voor de hoofdbedekking. Toch is het veelzeggend dat juist zij hier genoemd worden.

Engelen zijn toeschouwers. Zij zijn erbij als God de werelden schept (Jb 38:4; 7). Zij kijken naar de aarde en hebben grote belangstelling voor de wegen die God met de aarde gaat. Ze hebben het falen van de mens gezien in de tijd die in het Oude Testament wordt beschreven. Daarna hebben ze het volmaakte leven van de Heer Jezus gezien. Ze zijn erbij als Hij geboren wordt, als Hij verzocht wordt in de woestijn, als Hij in Gethsémané in zware strijd is, als Hij opstaat uit het graf en als Hij naar de hemel terugkeert. Dat kun je allemaal in de evangeliën lezen.

Het verlossingswerk dat de Heer Jezus heeft volbracht, heeft Hij niet volbracht voor engelen, maar voor schuldige mensen (Hb 2:13-16). Nu zien de engelen toe of met name de gelovige vrouw rekening houdt met de orde die God heeft ingesteld. Het gaat dan ook niet om iets dat cultuurgebonden is. Daar hebben engelen geen belangstelling voor. Het gaat hun om de scheppingsorde van God, die blijft bestaan zolang de aarde blijft bestaan. Gelovigen hebben het voorrecht én de verantwoordelijkheid opnieuw gestalte te geven aan de orde van God, terwijl de wereld onder aanvoering van de duivel een koers gaat die daar recht tegenin gaat.

Engelen worden ook met betrekking tot de gemeente als toeschouwers genoemd (Ef 3:10). De vraag wordt wel gesteld of een vrouw ook wanneer de gemeente samenkomt haar hoofd behoort te dekken. Ze mag daar immers niet hardop bidden of profeteren, zoals we nog in 1 Korinthiërs 14 zullen zien. Toch zal de vrouw zich dekken als de gemeente samenkomt omdat zij een beeld is van de gemeente (Ef 5:22-24).

Als de gemeente samenkomt, komen mannen en vrouwen samen. Tijdens die samenkomst doen zij hardop dingen samen, zoals zingen en amen zeggen. Door hun hoofd te bedekken maken zij de engelen duidelijk dat zij zich hun plaats als vrouw bewust zijn. Het is een indrukwekkend getuigenis voor de onzichtbare, intelligente wereld wanneer zij zien dat er gehandeld wordt in overeenstemming met Gods orde in een wereld waar met die orde is afgerekend.

1Ko 11:11. Dit vers stelt dat man en vrouw samen hun plaats “in [de] Heer” hebben. ‘In de Heer’ is er geen onderscheid. ‘In de Heer’ wil zeggen dat zij beiden voor Zijn aangezicht staan en in onderlinge harmonie Hem als hun Heer mogen dienen. Hij is Heer zowel van de man als van de vrouw. Wanneer zij zich dat beiden bewust zijn en daarmee in alles rekening houden, zal het juiste evenwicht in hun onderlinge verhouding geen problemen geven.

1Ko 11:12. Dit evenwicht blijkt ook uit dit vers. De vrouw is dan wel uit de man genomen, maar er is na Adam nooit een man in de wereld gekomen anders dan door een vrouw. Dat mag tot eer van de vrouw strekken. Het blijft natuurlijk zo, dat God de oorsprong van alle leven is. Hij is de Schepper van iedere man en iedere vrouw.

1Ko 11:13. Paulus heeft verschillende redenen genoemd die de vrouw ervan zouden moeten overtuigen dat zij bij het bidden of profeteren iets op haar hoofd moet doen. Hij heeft in de 1Ko 11:3-9 gewezen op de scheppingsorde. Daarna heeft hij de engelen als toeschouwers aangevoerd (1Ko 11:10). In de 1Ko 11:13-14 geeft hij nog een reden, namelijk het natuurlijke gevoelen. Hij doet een beroep op het onderscheidingsvermogen van de gelovigen, want dat is de bedoeling van het verzoek “oordeelt bij uzelf”.

Zij moeten eens op een geestelijke manier gaan nadenken over deze zaak en dan tot een oordeel komen en een beslissing nemen. Voor die beoordeling is wel een maatstaf nodig. Je kunt maar niet op eigen houtje de zaak gaan afwegen, want dan wordt het een puur gevoelsmatige beoordeling. Tot een juist oordeel kun je alleen komen als je je knieën buigt voor de Heer en Hem om licht en inzicht vraagt, terwijl je de Schrift op dit punt zorgvuldig wilt onderzoeken en van harte bereid bent om je aan de uitkomst ervan te onderwerpen.

1Ko 11:14. De vraag of het gepast is dat een vrouw ongedekt tot God bidt, brengt als vanzelf de les van de natuur naar voren in verbinding met het haar van de man en de vrouw. Hoofdbedekking en haar staan in nauw verband met elkaar. Lang haar is in de Bijbel verbonden met onderworpenheid, het afzien van bepaalde rechten en het toegewijd zijn aan een ander. Omdat God de man een plaats op de voorgrond heeft gegeven, mag hij geen lang haar dragen, terwijl lang haar voor de vrouw een sieraad is. Het is haar eer. De natuur leert dat.

Het is onnatuurlijk dat een man lang haar heeft en dat een vrouw kort haar heeft. Misschien dat iemand dit niet zo vindt, maar dat verandert niets aan het feit dat de natuur dit wel leert, want God zegt het hier in Zijn Woord. Zo kan het zijn dat veel mensen zeggen dat homoseksualiteit normaal en natuurlijk is, terwijl de natuur toch het tegendeel leert. In Romeinen 1 wordt dan ook over homoseksuele verhoudingen gesproken als ‘tegennatuurlijk’ (Rm 1:26).

1Ko 11:15. Het lange haar van de vrouw is haar als een sluier gegeven, waardoor zij haar ingetogenheid en toewijding ten opzichte van de man laat zien. Haar lange haar heeft uiteraard alleen betekenis als zij in haar houding blijk geeft van deze ingetogenheid en toewijding. Dan zal ten volle de eer haar deel zijn die verbonden is aan het dragen van lang haar.

De discussie: hoe lang is lang, ga ik niet aan. In twee geschiedenissen in de evangeliën zien we dat het haar van de vrouw die bij de Heer Jezus komt, lang genoeg is om er Zijn voeten mee af te drogen (Lk 7:38; 44; Jh 12:3). Verder staat er een aanwijzing in Openbaring 9. Je leest daar over “vrouwenhaar” (Op 9:8). Aangezien er geen verschil in het materiaal zit, moet de aanduiding ‘vrouwenhaar’ te maken hebben met de lengte. Er moet dan ook een duidelijk verschil te zien zijn tussen de lengte van het haar van de man en dat van de vrouw.

1Ko 11:16. Wie zin heeft om daar ruzie over te maken, moet het zelf weten. Het is in elk geval niet de gewoonte van de apostel en ook niet van enige plaatselijke gemeente. Het kan voor iedereen allemaal even duidelijk zijn. Te vaak wordt het verwarrend, ingewikkeld en moeilijk gemaakt doordat we ons niet meer eenvoudig houden aan wat Gods Woord zegt. Ook in dit opzicht heeft de wereld een grote invloed gekregen op het denken van de gelovigen. Deze invloed komt dan ook in het uiterlijk tevoorschijn. Lang haar is een eer voor de vrouw, zegt God hier. Welke vrouw durft het nog aan zonder compromis zich die eer toe te eigenen?

N.B. Het gaat in deze verzen natuurlijk om wat normaal is. Er zijn wel vrouwen die door ziekte of andere oorzaken waaraan zij niets kunnen doen, geen lang haar (kunnen) hebben.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 11:7-16.

Verwerking: Waarom is dit gedeelte zo belangrijk voor de praktijk van het christelijk leven?

Op één plaats samenkomen

1Ko 11:17. Paulus beveelt iets. Het kan zijn dat dit op de vorige verzen slaat, het kan ook zijn dat het op de volgende verzen slaat. Het verband met de vorige verzen is er wel. Stel je voor dat de man of de vrouw niet de juiste plaats inneemt in de scheppingsorde van God – daarover gaat het in de 1Ko 11:1-16 –, denk je dan dat ze in de gemeente van God wel ieder hun juiste plaats zullen innemen? Dat lijkt me sterk.

In Korinthe komen de gelovigen blijkbaar niet samen om het fijn met elkaar te hebben. Ze komen samen om elkaar kwaad te doen. Ze bedoelen het natuurlijk allemaal niet zo, maar in de praktijk van hun samenkomen komt het daar wel op neer.

1Ko 11:18. Waaruit blijkt nu dat zij hun samenkomsten niet op een goede, maar op een kwade manier met elkaar beleven? In de eerste plaats komt dat tot uitdrukking in het feit dat er scheuringen onder hen zijn. Al in het eerste hoofdstuk heeft Paulus hen erover moeten vermanen. Er is verdeeldheid onder hen. Lees dat nog maar eens na in 1 Korinthiërs 1 (1Ko 1:10-12).

Een scheuring brengt verdeeldheid binnen een plaatselijke gemeente. Naar buiten toe lijkt het alsof alle gelovigen nog bij elkaar horen. Ze komen allemaal nog op dezelfde tijd naar dezelfde lokaliteit, maar ze komen toch niet allemaal met hetzelfde verlangen. Ze vallen uiteen in verschillende groepen. In het geval van de Korinthiërs openbaart zich tijdens de viering van het avondmaal de geest van verdeeldheid, doordat er onderscheid is tussen armen en rijken. In onze tijd kan dat een even groot gevaar betekenen. Gelovigen met een hoge maatschappelijke positie kunnen gemakkelijk ook in de gemeente een vooraanstaande plaats krijgen, juist omdat ze zo’n belangrijke functie in de maatschappij hebben. Dat zou niet mogen gebeuren (vgl. Jk 2:1-4).

Bij het ontstaan van scheuringen kunnen ook andere menselijke factoren een rol spelen. Op de een maakt een goede spreker grote indruk, op een ander zijn goede manieren. Deze dingen mogen in het samenkomen van de gemeente geen rol spelen. Als de gemeente samenkomt, is het belangrijk dat iedere gelovige daar zijn plaats inneemt als lid van de gemeente.

Het innemen van die plaats heeft niets te maken met iemands plaats in de maatschappij of met iemands natuurlijke capaciteiten, maar met het werk van de Heer Jezus aan het kruis. Daardoor is de gemeente ontstaan. Ieder die weet dat de Heer Jezus ook voor hem dat werk heeft volbracht, is lid van de gemeente. En ieder lid van de gemeente heeft in die gemeente zijn eigen unieke plaats en tevens de verantwoordelijkheid om zich te laten leiden door de Heilige Geest.

1Ko 11:19. Toch kan het voorkomen dat, wanneer de gelovigen als gemeente samenkomen, er dingen gebeuren die niet van de Heilige Geest zijn, maar door de gelovigen zelf zijn bedacht. Het gaat dan om dingen die door het Woord van God veroordeeld worden. Neem nu die verdeeldheid. Verdeeldheid in een plaatselijke gemeente is nooit goed te praten. Dat moet als zonde worden beleden. Als zulke situaties zich voordoen, gebruikt God die om “de beproefden” openbaar te maken. ‘De beproefden’ zijn zij die voor Gods Woord buigen en aanvoelen dat zo’n situatie niet tot Zijn eer is. Zij zullen het verkeerde belijden en niet met de verdeeldheid meedoen.

Er is in dit vers sprake van “sekten”. Een sekte gaat nog een stap verder dan een scheuring. Een scheuring is verdeeldheid binnen een nog bestaand geheel. Wanneer er sprake is van een sekte, heeft de scheuring de gelovigen zo uit elkaar gedreven, dat ze ook openlijk uit elkaar zijn gegaan.

Het is belangrijk de betekenis van een sekte te zien. Een sekte is niet wat er gewoonlijk onder wordt verstaan. Gewoonlijk spreekt men van een sekte als het gaat om een geloofsgemeenschap die zich van de grote kerken heeft losgemaakt. Soms heb je dan inderdaad met een sekte te maken, maar dat hoeft niet zo te zijn. Een sekte in bijbelse zin is elke geloofsgemeenschap die naast de eenheid van de gelovigen nog een andere eenheid belangrijk vindt en als voorwaarde laat gelden om erbij te kunnen horen.

Om even bij Korinthe te blijven: de gelovigen zijn verdeeld, er zijn scheuringen, doordat sommigen zich aangetrokken voelen tot Paulus, anderen tot Petrus, weer anderen tot Apollos. Als dit niet wordt geoordeeld, kan het zover gaan, dat de gelovigen daardoor uit elkaar gaan. Dan zijn de sekten een feit geworden. De kerkgeschiedenis levert daarvan de beschamende bewijzen.

De ware eenheid daarentegen is de eenheid van de gemeente. Die eenheid wordt voorgesteld door een lichaam. Iedere gelovige is daar lid van. Er is sprake van een sekte als men een door mensen opgestelde leer of belijdenis, hoe bijbels die misschien ook kan zijn, moet onderschrijven om tot die bepaalde geloofsgemeenschap te kunnen behoren. Het Woord van God kent geen lidmaatschap van een kerkgenootschap, maar spreekt alleen van leden van het lichaam van Christus.

1Ko 11:20. Het samenkomen als gemeente, waarbij de gelovigen als niets meer en niets minder dan als gelovigen samenkomen, is een bijzondere aangelegenheid. Is het niet schitterend dat dit bij verschillende gelegenheden mag gebeuren? In Handelingen 2 kun je lezen met welk doel de gemeente, vlak na haar ontstaan, samenkomt en wat wij nog steeds kunnen doen (Hd 2:42).

Wij mogen als gemeente, zoals zij destijds, samenkomen om het brood te breken. Daarover gaat het vooral in het gedeelte dat je nu voor je hebt. We mogen ook samenkomen om te bidden, en ook om “de leer van de apostelen” te onderzoeken, dat wil zeggen om gemeenschappelijk Gods Woord te bestuderen en daar ook naar te handelen. Volharden in de leer van de apostelen is niet alleen volhardend hun leer onderzoeken, maar ook volhardend blijven in wat zij hebben geleerd. Voor een gezonde ontwikkeling van een plaatselijke gemeente is met name dit laatste onontbeerlijk. In 1 Korinthiërs 14 zul je nog meer zaken zien die met het samenkomen als gemeente te maken hebben.

In Mattheüs 18 staat in verband met het samenkomen als gemeente een schitterende belofte. De Heer Jezus zegt daar: “Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in hun midden” (Mt 18:20). Dit vers kun je niet zomaar toepassen op elke gelegenheid waar twee of drie gelovigen elkaar treffen. Uit het verband van Mattheüs 18 blijkt duidelijk dat het gaat om het samenkomen als gemeente (Mt 18:15-20). En waar vergadert de gemeente? Daar, waar gelovigen tot de Naam van de Heer Jezus samenkomen. Dat wil zeggen, waar ze rekening houden met Zijn heerlijkheid en Zijn gezag, zoals je die in de Bijbel kunt vinden, want dat is wat in de ‘Naam’ van de Heer Jezus opgesloten ligt.

1Ko 11:21. De Korinthiërs komen samen om het avondmaal te vieren, maar het gaat er bepaald niet eerbiedig aan toe. Ze zijn gewoon om eerst met elkaar een liefdemaaltijd te hebben en daarna het avondmaal te vieren. Ze hebben allemaal eten en drinken meegenomen, dat wil zeggen degenen die het goed hebben. Er zijn namelijk ook gelovigen die niets hebben. In plaats van hun rijkdom met de armen te delen doen de rijken zich te goed. De tegenstellingen komen zelfs op zo’n wijze tot uiting, dat sommigen hongerig zijn, terwijl anderen zich aan de wijn te buiten gaan en dronken worden.

1Ko 11:22. Ze komen dan wel op één plaats samen en willen wel het avondmaal van de Heer eten, maar Paulus zegt hier dat daarvan door hun schaamteloze houding tegenover de andere leden van de gemeente geen sprake kan zijn. Hun buitensporige gedrag, waarbij ze geen rekening houden met hun medebroeders en -zusters, hun medeleden van het lichaam, is dan ook in feite een verachting van de gemeente van God. Ze beschamen hen die niets hebben. Nee, hierin kan de apostel hen niet prijzen.

Dan is er nog iets: Het gaat om het avondmaal van de Heer. Het is Zijn maaltijd. Dat wil zeggen dat het om het avondmaal gaat dat Hem toebehoort. Dat betekent ook dat alleen Hij het recht heeft om uit te nodigen om aan Zijn avondmaal deel te nemen. Dat kan geen mens of groep doen. Wat de betekenis van het avondmaal zelf is, wordt in de volgende verzen op bijzondere wijze beschreven.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 11:17-22.

Verwerking: Wanneer komen gelovigen als gemeente samen?

Het avondmaal

Het indrukwekkende van deze verzen ligt in het contrast met de voorgaande verzen. Daar wordt de wanordelijke situatie bij de Korinthiërs geschetst, zoals die bij hun avondmaalsviering te zien is. Het is gewoon een puinhoop. Met zulke heilige dingen als het avondmaal wordt op een zeer onheilige manier omgegaan. Wat moet daar nu aan gedaan worden? Zet Paulus de gemeente in Korinthe aan de kant? Nee, hij wijst eerst het verkeerde aan en daarna gaat hij hun vertellen wat de echte en bijzondere betekenis van het avondmaal is.

Het is veelzeggend dat Paulus op deze manier tot de Korinthiërs kan spreken. Dit betekent dat de situatie niet totaal hopeloos is. Ze kunnen nog gecorrigeerd worden en er is nog herstel mogelijk. Dat is in de christenheid vandaag veelal anders. Door de menselijke instellingen die in veel kerken en groepen zijn binnengeslopen en vaste voet aan de grond hebben gekregen, is het niet meer mogelijk om het avondmaal te vieren zoals het door de Heer Jezus in de laatste nacht van Zijn leven op aarde is ingesteld. De hele kerkelijke structuur zou moeten worden opgegeven om ruimte te krijgen voor wat Paulus hier in alle eenvoud en op aangrijpende wijze zegt.

1Ko 11:23. Paulus neemt je mee naar “de nacht waarin Hij [de Heer Jezus] overgeleverd werd”. Dat is het moment in het leven van de Heer waarop Hij toch zeker het recht heeft bezig te zijn met Zichzelf en met alles wat Hem te wachten staat. Het is het moment dat aanbreekt als Judas, een van Zijn discipelen, Hem met een kus verraadt. Als dat alles vlak voor de deur staat, stelt de Heer Jezus het avondmaal in met het oog op Zijn discipelen voor de tijd dat Hij niet meer op aarde is.

Paulus heeft het rechtstreeks “van de Heer ontvangen” omdat het avondmaal helemaal past in zijn dienst. Paulus is immers de man die door God is uitgekozen om alles te vertellen over de gemeente, die is ontstaan door de dood, de opstanding en de verheerlijking van de Heer Jezus. Hij heeft direct al bij zijn bekering te horen gekregen dat de gemeente op aarde en de Heer Jezus in de hemel een zijn. Als hij de gemeente vervolgt, krijgt hij vanuit de hemel te horen: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4).

Dat juist Paulus de opdracht krijgt om deze instelling door te geven, bewijst dat het avondmaal iets is wat bij het leven van de christen hoort, ook bij jouw leven. Het is een gedachtenismaaltijd waarbij je telkens terugdenkt aan een Heiland Die heeft willen sterven voor jou en voor allen die Hem in het geloof hebben aangenomen.

Als je nadenkt over het avondmaal, is het goed je te realiseren dat Zijn lippen hebben gevraagd: “Doet dit tot Mijn gedachtenis.” Daarom heeft de Heer Jezus tijdens de viering van het Pascha brood genomen. Het Pascha, dat Hij met Zijn discipelen viert, is een terugdenken aan de verlossing van het volk Israël uit Egypte. De instelling van het Pascha staat beschreven in Exodus 12 (Ex 12:1-14).

Wat de Heer Jezus echter tijdens de viering van het Pascha instelt, heeft niet in de eerste plaats met Israël te maken, maar met de gemeente. Zolang de gemeente op aarde is, mag zij door de viering van het avondmaal haar innige en onlosmakelijke verbondenheid met de Heer Jezus tot uitdrukking brengen. Wanneer je naar een bijeenkomst gaat waar het avondmaal van de Heer gevierd wordt, zal steeds grote dankbaarheid je hart vervullen.

De Heer Jezus neemt brood. Het staat er zo gewoon. Toch is het bijzonder. Dat bijzondere zit niet in het brood. Het brood is gewoon brood. Het ondergaat geen buitengewone verandering door het uitspreken van een speciale zegenbede, zoals de rooms-katholieke kerk dat leert. Het blijft gewoon brood. Het bijzondere zit hem in wat het brood voorstelt.

Je kunt dit vergelijken met een foto van iemand van wie je veel houdt. Het materiaal van de foto is gewoon papier. Waar het om gaat, is wie afgebeeld is. Als iemand op die foto zou spugen, zou je dat vreselijk vinden, niet voor het papier, maar voor de verachting die wordt getoond voor de persoon die op de foto staat. Zo is het met het brood tijdens de avondmaalsviering. De Heer Jezus heeft van het brood gezegd: “Dit is Mijn lichaam, dat voor u is.” Het is vreselijk om daar op een ongepaste manier mee om te gaan.

1Ko 11:24. Als je in de samenkomst bent en je ziet het brood, mag je eraan denken dat de Heer Jezus, de eeuwige Zoon, Mens is geworden en een lichaam heeft aangenomen, zonder dat ooit weer af te leggen. In dat lichaam heeft Hij drieëndertig jaar lang hier op aarde geleefd. In Zijn lichaam heeft Hij op een volkomen wijze God geëerd. In dat lichaam heeft Hij ook geleden.

Denk je eens in: Hij wordt gevangengenomen, terwijl één zucht naar de hemel tweeënzeventigduizend engelen in beweging zou brengen om allen te verteren (Mt 26:53). Zo’n gevangenneming gebeurt niet zachtzinnig. Zondige mensenhanden vergrijpen zich aan dat heilige lichaam en slepen Hem voor Zijn rechters. Ondanks de verklaring die telkens weer gegeven moet worden, dat Hij niets gedaan heeft wat straf verdient, wordt Hij in Zijn heilige gezicht gespuugd, worden Hem Zijn kleren van Zijn lichaam gescheurd en wordt Zijn heilige rug opengereten door een afschuwelijke geseling.

Zo toegetakeld, moet Hij met het kruis op Zijn rug naar de plaats van de terechtstelling. Daar pakken ruwe soldatenhanden Zijn heilige handen die nooit anders hebben gedaan dan zegenen en jagen daar onbarmhartig spijkers doorheen om Hem vast te nagelen aan het kruis.

Dan richten zij het kruis omhoog. Daar hangt de Heiland! Hij wordt bespot en uitgedaagd om van het kruis af te komen. Toch blijft Hij hangen. Stel je voor dat Hij van het kruis zou zijn afgekomen. Dan zouden jij en ik voor eeuwig verloren zijn geweest. Zijn liefde voor jou en mij heeft Hem daar gehouden, en dat terwijl het ergste nog moest komen.

Het lijden dat Hij tot hiertoe heeft ondergaan, is Hem aangedaan van de kant van mensen. Dat lijden kan geen zonden wegnemen. Het maakt de schuld van de mens alleen maar groter. Dan gebeurt waardoor wij alleen van onze zonden konden worden verlost, en dat is dat Hij “onze zonden in Zijn lichaam” draagt op het hout (1Pt 2:24) en daarvoor wordt Hij door God geslagen (Zc 13:7). Zo sterft Hij. Het grijpt je aan, telkens wanneer je het brood voor je ziet staan.

1Ko 11:25. Ook de drinkbeker stelt iets voor. Daar gaat het om het bloed van de Heer Jezus, dat Hij vergoten heeft. Het bloed is van zo grote waarde, dat God daardoor de zonden kan vergeven. Die vergeving is een groot goed, iets om je telkens over te verwonderen en daarover telkens je dankbaarheid tegenover God te uiten.

Hoe vaak zou je avondmaal willen vieren? Er staat: “Zo dikwijls.” Uit het begin van Handelingen kun je opmaken dat de eerste christenen elke dag bij elkaar kwamen om het avondmaal te vieren. Verderop in Handelingen wordt de eerste dag van de week genoemd als een dag waarop het brood wordt gebroken (Hd 20:7). Deze eerste dag van de week wordt in Openbaring 1 “de dag van de Heer” genoemd (Op 1:10). Weet je nog hoe in ons hoofdstuk het avondmaal genoemd wordt? “’s Heren avondmaal” ofwel “het avondmaal van de Heer” (1Ko 11:20)! Het geeft een duidelijke verbinding aan tussen ‘de dag van de Heer’ en ‘het avondmaal van de Heer’. De zondag lijkt dan ook de meest aangewezen dag om het te vieren.

Een extra aanwijzing is dat de Heer Jezus op die dag, de eerste dag van de week, na Zijn opstanding te midden van Zijn discipelen komt (Jh 20:19; 26). Op die dag wil Hij graag met de Zijnen samenkomen, opdat ze Hem kunnen eren. Kan dat op meer gepaste wijze dan door het vieren van die gedachtenismaaltijd?

1Ko 11:26. Wanneer je dan het brood eet en de drinkbeker drinkt, verkondig je “de dood van de Heer”. Kun je je twee woorden voorstellen die zo tegenover elkaar staan en die hier toch zo nauw met elkaar verbonden worden dan ‘dood’ en ‘Heer’? Toch kan jouw hopeloze situatie niet op een treffender manier naar voren worden gebracht. Om jou te redden is niets minder dan de dood van de Vorst van het leven noodzakelijk geweest.

Daarom zeg je, hoewel zonder woorden, toch zo ontzettend veel wanneer je deelneemt aan het avondmaal. Het is een verkondiging aan wie het maar wil zien, of het nu mensen of engelen zijn, dat je alles te danken hebt aan een gestorven Heer. Als dat echt voor jou leeft, kan het niet anders of je wilt in je leven niets meer toelaten waarvoor de Heer in de dood heeft moeten gaan. Dat kan en mag niet meer.

Door hun opnieuw het bijzondere van de dood van de Heer voor te houden wil Paulus de Korinthiërs ertoe brengen hun verkeerde praktijken te belijden en weg te doen. Is dat niet een prachtige manier om gelovigen op het goede spoor te brengen?

En elke keer wanneer we de dood van de Heer hebben verkondigd, kan het de laatste keer zijn geweest. We denken bij het avondmaal terug aan Zijn dood, terwijl we weten dat Hij leeft. Want we verkondigen Zijn dood “totdat Hij komt”. Wat een geweldig vooruitzicht!

Lees nog eens 1 Korinthiërs 11:23-26.

Verwerking: Wat stelt het avondmaal voor?

Hoe neem je deel aan het avondmaal?

1Ko 11:27. Ik hoop dat je onder de indruk bent gekomen van het avondmaal, dat wil zeggen van wat het voorstelt: Christus en Zijn verzoenende dood. Dan kun je je ook voorstellen dat God het erg vindt als christenen op een oppervlakkige manier met het avondmaal omgaan. Onkunde hierin kan God verdragen, maar misbruik van deze heilige instelling kan Hij niet verdragen.

Als gelovigen menen dat het avondmaal dient tot versterking van het geloof, is dat in veel gevallen onkunde. Het avondmaal is niet tot versterking van het geloof, maar tot gedachtenis aan een gestorven Heiland. Bij het avondmaal komen de gelovigen niet iets halen, een woord ter bemoediging of zo, maar komen ze iets doen en iets brengen. Ze verkondigen de dood van een Geliefde en danken Hem dat Hij in de dood heeft willen gaan. Zijn dood gedenken en Hem tegelijk danken kan omdat Hij als de Levende in hun midden is.

Iets anders is het als, net als in Korinthe, de gelovigen op een verkeerde manier met het avondmaal omgaan. Dan beseffen ze niet meer wat het brood en de wijn voorstellen. Het kan je zomaar gebeuren dat je helemaal gedachteloos het brood eet en de wijn drinkt. Je denkt er niet bij na. Plotseling besef je wat je hebt gedaan. Dan vertel je God dat je er weer eens niet met je gedachten bij was. Gelukkig weet Hij dat zoiets kan gebeuren.

Een andere zaak is het als het avondmaal een soort sleur wordt, telkens nietszeggend. Waar het bij de Korinthiërs om gaat, is dat zij “op onwaardige wijze” brood en wijn gebruiken. Ze gaan op een verkeerde manier met het brood en de wijn om. Ze eten van het brood om daardoor hun honger te stillen en ze drinken van de wijn om hun dorst te lessen. Ze zijn de ware betekenis vergeten.

Dit ‘op onwaardige wijze’ heeft niets te maken met het waardig of onwaardig zijn van de persoon die aan het avondmaal deelneemt. Ieder waarachtig lid van de gemeente is door het werk van de Heer Jezus waardig gemaakt om eraan deel te nemen. Laat je niet door een gevoel van onwaardigheid weerhouden om aan het avondmaal deel te nemen.

Alleen wanneer er zonde in het leven van de gelovige is, dat wil zeggen een zonde die niet beleden wordt, is die gelovige niet waardig om deel te nemen. In 1 Korinthiërs 5 is dit uitvoerig aan de orde geweest. De waarschuwing hier is om niet lichtzinnig aan het avondmaal deel te nemen, want dan zou je je schuldig maken aan het lichaam en het bloed van de Heer.

1Ko 11:28. Ieder die het avondmaal serieus neemt, zal daarvoor terugschrikken en zichzelf daarom onderzoeken. Dit zelfonderzoek, dit “zichzelf beproeven”, is een noodzakelijk iets. Hoe dat werkt? Kijk, wanneer je eraan denkt in de samenkomst de Heer te ontmoeten, word je je direct ook bewust van Zijn heiligheid en dat Hij alles van je weet. Is er bij die gedachte geen enkele vrees bij je? Kun je Hem onbevangen in de ogen zien?

Zelfonderzoek heeft altijd een resultaat. Het kan zijn dat je je dingen herinnert die niet goed zijn; die kun je dan wegdoen. Het kan ook zijn dat je je oprecht van niets bewust bent; dan kun je onbeschroomd deelnemen aan het avondmaal. In Mattheüs 5 vind je hoe de Heer Jezus zegt wat ik met mijn eigen woorden zojuist heb gezegd (Mt 5:23-24).

Wegblijven van het avondmaal of het avondmaal aan je laten voorbijgaan, is in geen geval de ideale oplossing. Je laat dan de verhindering of de zonde het winnen van je liefde voor de Heer Jezus. Nee, beproef jezelf, doe de verhindering of het verkeerde weg en eet zó van het brood en drink zó van de wijn.

1Ko 11:29. Wie niet bereid is tot zelfonderzoek en zelfoordeel, die eet en drinkt zichzelf gemakkelijk een oordeel dat God over hem of haar zal uitoefenen. God waakt voor de eer van Zijn Zoon. Hij kan niet doen alsof het Hem niets kan schelen hoe er met de gedachtenis aan Zijn Zoon wordt omgegaan. Ook heeft Hij de Zijnen te lief om hen zo door te laten gaan. Hij wil hen graag van de volle waarde van deze instelling laten genieten. Daarom is Hij genoodzaakt om Zijn tucht te brengen over allen die zich geen rekenschap geven van het heilige dat ze in het avondmaalsbrood en de avondmaalswijn in hun handen hebben.

Het ‘niet onderscheiden van het lichaam’ wil zeggen dat er voor de gelovigen geen bijzondere betekenis meer is verbonden aan het avondmaalsbrood. Hun hart staat erbuiten. Het raakt hen niet meer. Dan moet God in duidelijke taal tot hen spreken.

1Ko 11:30. In Korinthe zijn om die reden veel gelovigen zwak en ziek en een behoorlijk aantal is zelfs al overleden. Deze dingen moeten de Korinthiërs iets te zeggen hebben. Het is niet de bedoeling van Paulus om hier aan te geven dat elke zwakte of ziekte van het lichaam of elk sterfgeval het gevolg is van een zonde. God kan daar ook andere bedoelingen mee hebben. Maar in Korinthe is dit alles daar wel het gevolg van.

Zo kan het ook in de huidige tijd gebeuren dat een plaatselijke gemeente op een indringende wijze door God wordt aangesproken als er ineens verschillende gelovigen zwakte en ziekte vertonen en er zelfs gelovigen door de dood worden weggenomen. Dan kan men in de bidstonden van de gemeente voor de zwakken en zieken en achterblijvende familie bidden, maar het zal ook de bedoeling zijn dat men de Heer vraagt hoe het komt dat deze dingen gebeuren, wat de oorzaak daarvan is.

Zeker is het niet zo bedoeld dat zwakheid en ziekte en dood alleen de schuldigen treft. Dat kan wel zo zijn, maar in Korinthe moet het de hele gemeente aanspreken, want de toestand van het geheel is niet goed. Het kan ook zo zijn, dat God enkele trouwe gelovigen heeft weggenomen om de ontrouwen tot inkeer te brengen. Er zijn dan ook geen vaste regels voor Gods handelen aan te geven, behalve dat God door dergelijke gebeurtenissen ons wil wijzen op situaties die niet goed zijn.

1Ko 11:31. We kunnen dit oordeel dat God moet brengen, voorkomen door onszelf te beoordelen. Jij bent in staat en er zelfs toe geroepen om jezelf te beoordelen. Jezelf beoordelen houdt in, dat je voor jezelf onderscheid kunt maken of je nu wel of niet in de weg van de Heer wandelt. Als je iets verkeerds hebt gedaan, zul je het verkeerde dat je hebt gedaan, veroordelen. Je zult niet alleen de daad veroordelen, maar ook jezelf en de toestand van je hart, want die verkeerde daad heeft alleen kunnen gebeuren omdat je niet dicht bij de Heer Jezus bent gebleven.

1Ko 11:32. Als wij niet onszelf oordelen, zal de Heer ons tuchtigen. Zoals gezegd, houdt Hij te veel van ons om ons in de zonde te laten voortleven. Als we in de zonde zouden voortleven, zouden we samen met de wereld onder het oordeel van God omkomen, wanneer Hij de wereld zal veroordelen.

1Ko 11:33-34. Na deze ernstige verzen over het oordeel en de tucht van de Heer roept Paulus de Korinthiërs op om met elkaar rekening te houden. Wie zijn gewone maaltijd thuis gebruikt, zal niet in gevaar komen het avondmaalsbrood te misbruiken om zijn honger te stillen, wat oordeel over de samenkomst zou brengen. Als de gelovigen zich thuis goed op de samenkomst voorbereiden, zal de samenkomst een zegen inhouden voor allen die er zijn en geen oordeel.

De voorbereiding op de samenkomst is een belangrijke zaak. Dat doe je niet even op zaterdagavond, laat staan op zondagmorgen een uurtje voor de samenkomst, hoe belangrijk het ook is om juist dan, als gezin of persoonlijk, bezig te zijn met de dingen van de Heer. De voorbereiding op de samenkomst is iets van de hele week, van je hele leven. De dood van de Heer die je (misschien?) verkondigt, heeft immers zijn uitstraling naar alle facetten van je leven?

Paulus heeft hiermee niet alles gezegd wat hij over dit onderwerp op zijn hart heeft. Er zijn dingen die hij wil bewaren tot hij bij hen is. Die dingen hebben wij niet in de Bijbel. Het zou niet goed geweest zijn om alles formeel vastgelegd te hebben. Het Woord van God zoals wij dat in onze handen hebben, is genoeg voor alle tijden en alle omstandigheden. Wij hebben de Heilige Geest ontvangen om in onze tijd en in onze omstandigheden aan de slag te kunnen met wat Paulus wél heeft doorgegeven. Wie zich aan Gods Woord en de leiding van de Heilige Geest onderwerpt, zal daarvan de zegen ondervinden.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 11:27-34.

Verwerking: Hoe beoordeel jij jezelf?

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


1 Corinthians 10
Top of Page
Top of Page