2 Johannes 1
2 John 1 Kingcomments Bijbelstudies

Inleiding

De tweede en derde brief van Johannes sluiten aan op zijn eerste brief en zijn evenzeer geïnspireerd als de eerste. Het zijn twee korte brieven. Daardoor lijken ze misschien van minder belang. Wie dat denkt, vergist zich zeer. Ze zijn van even fundamenteel belang voor ons als de eerste brief, we kunnen niet zonder deze brieven. Hun geestelijke kracht zit hem niet in gespierde taal, maar in de eenvoudige bewoordingen. Evenals in zijn eerste brief – en dat is ook kenmerkend voor het evangelie dat hij heeft geschreven – gebruikt Johannes niet veel woorden en ook geen moeilijke woorden. Maar wát hij schrijft, heeft een grote diepgang.

In deze twee korte brieven krijg je geen nieuwe waarheden te horen. Het gaat om dezelfde thema’s als in de eerste brief. Ook hier gaat het om waarheid en liefde, die beide ongeveer tien keer in beide brieven samen voorkomen. Maar wie zal de waarheid – de Heer Jezus is de waarheid – en de liefde – God is liefde – in hun volle omvang kennen? Hoe meer je erover nadenkt, hoe meer je tot de overtuiging komt van de oneindigheid ervan. In de beide brieven weet Johannes waarheid en liefde echter zo dichtbij te brengen, dat je de waarde ervan zult onderkennen. Door deze brieven krijg je voorbeelden hoe jij in je geloofsleven het onderwijs van de eerste brief in praktijk kunt brengen.

De twee brieven horen bij elkaar, ze vullen elkaar aan. De tweede brief heeft als hoofdonderwerp de valse leraren, terwijl de derde brief gaat over de ware arbeiders van God. De tweede brief laat zien hoe je hebt te handelen tegenover hen die een valse leer brengen: je moet ze afwijzen, ze zelfs niet groeten. De derde brief toont aan hoe je houding behoort te zijn ten opzichte van hen die de waarheid brengen: je moet ze in alle liefde ontvangen, opnemen en verder helpen en ondersteunen in hun werk.

De tweede brief gaat in op het gevaar dat je de valse leraar niet ontmaskert en gemeenschap met hem beoefent, al is het maar door een begroeting. Dat gevaar is voor vrouwen groter, vandaar dat de tweede brief aan een vrouw is gericht. Het onderscheiden van een dwaalleraar kun je, als je een zuster bent, niet overlaten aan bepaalde broeders.

Het andere, tegenovergestelde gevaar is dat van de derde brief. Dat gevaar is, dat je de leraar die met Gods waarheid komt, niet herkent en hem geen gastvrijheid bewijst. Dat gevaar is voor mannen groter, want gastvrijheid is niet iets alleen van zusters. Mannen zijn in het algemeen zelfzuchtiger en minder geneigd tot gastvrijheid. Ze zien ook sneller concurrentie. Niet voor niets worden zij aangemoedigd de ware arbeider niet met argwaan, maar met ontvangst en ondersteuning te bemoedigen.

De boodschap van beide brieven is dat je moet onderscheiden wat een leraar verkondigt. Je moet je daarbij niet laten misleiden te gaan onderscheiden naar de grootte of indrukwekkendheid van de gave of een aanstelling of opleiding of diploma’s. Het enige criterium is of hij de waarheid brengt of niet. Kort gezegd moet je afwijzen wie de waarheid niet brengt en ontvangen wie de waarheid wel brengt. Daarom is het altijd noodzakelijk de leer te beproeven die iemand brengt. Als hij de gezonde leer brengt, is hij welkom. Een vrouw of man die het Woord bezit, zoals bijvoorbeeld deze brieven, is bekwaam om zijn leer te beoordelen en is ervoor verantwoordelijk dat ook te doen.

Beide brieven zijn niet geadresseerd aan de gelovigen in het algemeen, zoals de eerste brief, maar aan individuele gelovigen. De tweede brief is daarbij ook nog gericht aan kinderen. Ook zij zijn verantwoordelijk een valse leer te onderkennen en af te wijzen. Het gaat er niet om dat zij in staat moeten zijn een valse leer te analyseren. Het gaat om het onderscheid dat zij wel kunnen maken tussen de stem van de goede Herder en die van de valse herders (Jh 10:4b-5). Daarin moeten ze radicaal zijn.

De vrouw en de kinderen moeten weten dat ze tegenover iemand die met een dwaalleer tot hen komt zelfs de burgerlijke beleefdheid van een begroeting achterwege moeten laten. Ze moeten duidelijk stelling nemen tegenover het kwaad van de valse leer. Wat die valse leer is, zullen we in de brief zien. Er is geen brief in het Nieuwe Testament die zo duidelijk laat zien hoe je met valse leraren moet handelen als deze tweede brief van Johannes. Dat onderstreept toch wel het belang van deze brief.

Indeling van de brief

Ik geef tot besluit van de inleiding nog een indeling van de brief. De brief is op verschillende manieren in te delen, maar de volgende indeling vind ik het mooist en duidelijkst:
1. Begroeting van de apostel: genade, barmhartigheid, vrede (2Jh 1:1-3).
2. Vreugde van de apostel: gehoorzame kinderen (2Jh 1:4).
3. Vermaning van de apostel: in de liefde wandelen (2Jh 1:5-6).
4. Zorg van de apostel: antichristelijke verleiders (2Jh 1:7-11).
5. Hoop van de apostel: spoedig elkaar ontmoeten (2Jh 1:12-13).

Afzender en geadresseerden

2Jh 1:1. De schrijver, Johannes, stelt zich, zonder zijn naam te noemen, aan de lezers voor als “de oudste”. Dit betekent dat hij op eerbiedwaardige leeftijd is en als ervaren gelovige zijn brief schrijft. Hij schrijft niet als apostel, hoewel hij dat is. Je proeft hierin het hart van de herder die bezorgd is voor de schapen van de kudde van de Heer Jezus.

Hij schrijft deze brief, met daarin de waarschuwing zich te hoeden voor de antichristelijke leer, “aan [de] uitverkoren vrouwe en aan haar kinderen”. Dat is niet voor niets. Een vrouw laat zich namelijk snel misleiden, zoals al in het paradijs is gebleken (1Tm 2:14). De zonde kwam in de wereld doordat de satan Eva wist te verleiden. Paulus heeft het over valse leraren, die zich vooral tot vrouwen wenden (2Tm 3:6-7). Sekteleiders bezoeken meestal overdag de huizen, als de mannen veelal niet thuis zijn. Ook kinderen kunnen de deur opendoen. Daarom worden ook zij in deze brief gewaarschuwd voor de verleiders.

Johannes noemt de vrouw “uitverkoren”. Hoe kan hij dat weten? Niet omdat hij in de boeken van God heeft gekeken, maar omdat haar leven een open boek is. Haar leven getuigt ervan dat zij een gelovige en daarom een uitverkorene is (vgl. 1Th 1:4-5). Door haar met deze woorden aan te spreken geeft hij uiting aan zijn achting voor haar, zonder dat hij in vleierij vervalt. Het moet de vrouw goed hebben gedaan en haar blij hebben gemaakt. Het doet jou toch ook goed als iemand tegen je zegt dat aan je leven te zien is dat je christen bent? Het is niet iets om trots op te worden, maar je mag het wel met dankbaarheid als een bemoediging van de Heer aannemen.

Het is niet ondenkbaar dat de uitverkoren vrouw een weduwe is. Er wordt geen man aangesproken of genoemd. Als die er was geweest, was het wel onfatsoenlijk en onhoffelijk geweest om haar aan te spreken en hem te negeren. De man is immers het hoofd van het gezin. Het is ook opmerkelijk dat Johannes het woord ‘geliefde’ in deze brief niet gebruikt. Dit begrip gebruikt hij wel in de eerste en de derde brief. Hier doet hij dat niet, om verkeerde gedachten over zijn verhouding tot haar uit te sluiten. Hij spreekt ook de kinderen aan en laat hen in zijn liefde delen.

Zijn liefde voor de vrouw en haar kinderen is een liefde “in waarheid”. Liefhebben in waarheid wil zeggen dat het een waarachtige liefde is, een liefde zonder vleselijke, zondige bijbedoelingen. Het is een liefde die door de waarheid wordt gedragen en erdoor wordt omgeven. In zijn liefde voor hen delen “allen die de waarheid kennen”. ‘De waarheid kennen’ betekent God kennen, zoals Hij Zich in Christus heeft geopenbaard. De Heer Jezus is de waarheid over en aangaande God (Jh 14:6-10). Ook de Geest is de waarheid (1Jh 5:6). Door de Geest leren we de volle waarheid kennen van Wie God is. Wie de waarheid kent, heeft ook de broeders lief, want ook zij zijn uit de waarheid.

2Jh 1:2. De liefde van Johannes is niet alleen waarachtig, in waarheid (2Jh 1:1), maar zijn liefde is ook “ter wille van de waarheid”. Zijn liefde komt niet alleen tot uiting in een waarachtig handelen, een handelen vanuit de waarheid, maar is tegelijk ook een handelen dat getuigenis geeft van de waarheid. Dat handelen houdt de waarheid hoog.

De waarheid, zegt Johannes tegen de vrouw en haar kinderen, verblijft in ons. Hij geeft daarmee aan dat Jezus Christus, Die de waarheid is, in je verblijft. Hij zal ook met je zijn tot in eeuwigheid. Je hebt Hem als je leven ontvangen. Dat heeft Johannes je in zijn eerste brief duidelijk laten zien. Dat leven zul je nooit kwijtraken. Tegelijk is het een leven dat met je is. Je zult Hem ook altijd als Persoon, als het Voorwerp van je bewondering, bij je hebben (Mt 28:20; vgl. Jh 14:16-17).

Lees nog eens 2 Johannes 1:1-2.

Verwerking: Waar gaat het in deze brief om? Waarom is hij aan een vrouw en haar kinderen geschreven?

Wandelen in waarheid en liefde

2Jh 1:3. In de twee brieven gericht aan Timotheüs, dus ook aan een persoon, ben je in de aanhef ook de woorden “genade, barmhartigheid, vrede” tegengekomen (1Tm 1:2; 2Tm 1:2). Alleen is het daar meer een wens – ‘zij met u’ –, terwijl het hier als een verzekering gegeven wordt, “zal met ons zijn”. Het is ook niet iets wat Johannes alleen voor de vrouw en haar kinderen vaststelt, maar ook voor zichzelf, wat je ziet aan het woord “ons”.

“Genade” is een prachtige en zekerheid gevende uiting van de liefde van God. God betoont genade, zonder dat daarop een beroep wordt gedaan. Goddelijke liefde gaat in genade uit naar mensen zonder hoop. “Barmhartigheid” heeft meer te maken met de omstandigheden waarbij je de ontferming van God zo nodig hebt. Het is het persoonlijke medeleven van God in je leven op aarde, waarbij Hij voorziet in de persoonlijke behoeften in tijden van zwakheid en beproeving. Een direct gevolg van het kennen van de genade en barmhartigheid van God is dat je “vrede” in je hart hebt in de omstandigheden waarin je bent.

Deze drie zegeningen komen van Goddelijke Personen Die op een bijzondere wijze worden voorgesteld en op bijzondere wijze met elkaar in verbinding staan. Dat maakt het zo rijk en vast. Het woord “van” staat zowel voor ‘God de Vader’ als voor ‘de Heer Jezus Christus’. Dat toont de gelijkheid van de beide Goddelijke Personen aan. Bij ‘God de Vader’ voel je je geborgen. Bij ‘de Heer Jezus Christus’ – Hij wordt hier met Zijn volle Naam genoemd – denk je aan drie verhoudingen waarin je tot Hem staat:
1. Hij is je ‘Heer’, dat is Degene Die gezag over je heeft;
2. Hij is ook ‘Jezus’ dat is de Mens op aarde Die jou van je zonden heeft verlost (Mt 1:21);
3. tevens is Hij ‘Christus’, dat is Hij in Wie God al Zijn welbehagen heeft gevonden en in Wie jij gezegend bent met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten (Ef 1:3).

Een extra bijzonderheid is de aanduiding “de Zoon van de Vader”. Die komt in het Nieuwe Testament alleen hier voor. Deze naam past dan ook volledig bij het karakter van deze brief, waarin het over de uiterst belangrijke waarheid van Zijn Persoon gaat. De Zoon is volmaakt God en volmaakt Mens en tevens is Hij de eeuwige Zoon. De Heer Jezus is dé Zoon van dé Vader. Er is maar één Zoon en maar één Vader. Dat is de waarheid. Alles wat daar anders over wordt gezegd, is leugen. Alle waarheid van de brieven van Johannes heeft deze waarheid tot kern- en uitgangspunt.

Het slot van de groet, “in waarheid en liefde”, geeft de sfeer aan waarin de verhouding tussen Johannes en de vrouw en tussen de gelovigen onderling wordt genoten. Er zijn geen oneerlijke of duistere en leugenachtige elementen in aanwezig. Waar de waarheid de liefde vergeet, wordt het hart koud en is de kennis slechts hoofdkennis. Waar de liefde ten koste van de waarheid gaat, heeft liefde niets met Gods liefde te maken, maar is ze verworden tot een menselijke, vleselijke emotie.

2Jh 1:4. Johannes spreekt zijn grote blijdschap uit over enkele kinderen van de vrouw die, naar het lijkt, niet meer thuis wonen. Het lijkt erop dat Johannes hen elders heeft getroffen. Dit getuigenis over haar kinderen moet de moeder ook goed hebben gedaan. Al haar inspanning is erop gericht geweest hen van de waarheid te overtuigen en hen daarin te doen wandelen. Haar inspanningen hebben blijkbaar resultaat, want nu ze uit huis zijn, laten zij in hun leven de uitwerking zien van wat ze van huis uit hebben meegekregen. Zij zal net zo veel zorg hebben gehad over haar uitwonende kinderen als Job dat langgeleden had (Jb 1:5). Wat Johannes haar meedeelt, is de beloning voor het trouw uitstrooien van het zaad in de harten van haar kinderen. Het toont haar instelling ten opzichte van haar kinderen.

Het voorgaande hoeft niet te betekenen dat de vrouw andere kinderen had die niet in de waarheid wandelden. Er staat “[sommigen] van uw kinderen”. Mogelijk kent Johannes niet alle kinderen, hoewel hij zich in 2Jh 1:1 wel tot alle kinderen richt. Het kan zijn dat ze nog jongere kinderen thuis heeft. Wandelen in de waarheid wil zeggen dat je dagelijks leeft in de sfeer van de waarheid, dat is in wat God van Zichzelf in Christus heeft laten zien. Elk facet van je leven behoort dat kenmerk te dragen.

Voordat Johannes de vrouw gaat zeggen dat ze haar deur moet sluiten en vergrendelen voor dwaalleraren, spreekt hij eerst over het gebod van de liefde. Hij plaatst het wandelen in de waarheid op hetzelfde niveau als het gebod van de liefde. Het is niet mogelijk in de waarheid te wandelen als er geen liefde is. Het is “een gebod … van de Vader” dat je in het leven van de Heer Jezus waargemaakt ziet. De Vader bepaalde de voetstappen van de Heer Jezus. Vanuit Zijn liefde voor de Vader ging Hij de weg die de Vader Hem toonde. Het gebod is dat van de liefde en de liefde brengt tot het houden van de geboden.

2Jh 1:5. Over het gebod van de liefde heeft Johannes een vraag aan de vrouw en dat is dat het elkaar liefhebben ook werkelijk in praktijk wordt gebracht. Hij geeft geen nieuwe versie van het gebod, hij voegt er niets aan toe, hij verandert er helemaal niets aan. Het kan natuurlijk wel beter begrepen worden, meer in praktijk worden gebracht. Dat is wat hij de vrouw vraagt. Het liefdegebod vraagt om een praktische uitwerking die altijd beter kan. Je kunt nooit zeggen: ‘Nu betoon ik genoeg liefde, meer hoeft niet’ (vgl. 1Th 4:10).

Het betreft “niet … een nieuw gebod”, want de Heer Jezus heeft het al gegeven (Jh 13:34). De Heer spreekt wél over een nieuw gebod. Dat is omdat het op een nieuwe wijze, Zijn wijze, wordt waargemaakt. Het is ook nieuw omdat het ook waargemaakt kan worden door Zijn discipelen, want zij hebben Hem als hun leven. Het is een nieuw gebod vanaf het begin, dat wil zeggen vanaf het optreden van de Heer Jezus als Mens op aarde.

2Jh 1:6. Het oude gebod was opgelegd aan de mens in het vlees en was bedoeld om daardoor leven te krijgen. Het nieuwe gebod hoort bij het nieuwe leven, dat is Christus. Het is niet bedoeld om leven te krijgen, maar om het leven te leven. Jij hebt nieuw leven en je hebt de Heilige Geest ontvangen. Daardoor kun je dat nieuwe gebod waarmaken. Je kunt zeggen dat het nieuwe gebod nieuw is ten opzichte van het oude gebod in de volgende aspecten:
1. het wordt niet gegeven als een voorwaarde om te leven;
2. het is in Christus volmaakt verwerkelijkt;
3. het is gericht tot mensen die nieuw leven bezitten;
4. deze mensen staan in relatie tot God als kinderen tot de Vader;
5. de norm is nieuw, want liefhebben kan nu gebeuren ‘zoals Ik u heb liefgehad’.

De ware liefde wordt getoetst aan het feit of er naar de geboden van God wordt gewandeld. Er kan wel worden gezegd dat men elkaar liefheeft, maar dat is alleen waar als blijkt dat de geboden van God het leven bepalen. Elkaar liefhebben is met elkaar omgaan in overeenstemming met Gods geboden. De liefde van de christen is niet in de eerste plaats een gevoel, maar een daad van gehoorzaamheid.

2Jh 1:7. De activiteiten van de “vele verleiders” die in de wereld zijn uitgegaan, maken het noodzakelijk dat de gelovigen in waarheid en liefde wandelen. Omdat de vrouw gastvrij is en werkers voor de Heer ontvangt en zij hun voedsel en onderdak aanbiedt, moet ze gewaarschuwd worden voor deze verleiders, die haar goedheid zouden misbruiken.

Hoe moet zij er nu achter komen of zij met een verleider te maken heeft, die de huizen binnensluipt en vrouwtjes gevangenneemt (2Tm 3:6)? Verleiders zullen niet zeggen dat zij dienaars van de satan zijn en dat zij erop uit zijn de heiligen te misleiden (2Ko 11:13-15). De apostel vertelt haar dat de verleiders zijn te herkennen aan wat ze niet belijden. Niet belijden betekent in werkelijkheid loochenen (1Jh 2:22).

Een verleider is iemand die een ander op een verkeerde weg voert. Het woord is afgeleid van ‘doen dwalen’ of ‘doen zwerven’. Het zijn mensen die zijn uitgegaan om de christenheid te verderven met boze leringen. Zij belijden Jezus Christus, maar “niet … als in [het] vlees gekomen”. ‘In het vlees gekomen’ houdt in dat Hij bij Zijn komst vlees geworden is, dat wil zeggen Mens geworden is en dat altijd zal blijven. Vanaf Zijn komst in het vlees behoort Zijn Mens-zijn evenzeer tot Zijn Persoon als Zijn Godheid.

De loochening van het waarachtig Mens-zijn van de Heer Jezus heeft ernstige consequenties voor het geloof. Als Hij namelijk niet waarachtig mens zou zijn geweest, zouden wij nooit behouden hebben kunnen worden. Door een mens was de zonde in de wereld gekomen en alleen een mens kon de zonde wegnemen. Dat heeft de Mens Jezus Christus gedaan.

De vele verleiders worden geïnspireerd door “de verleider en de antichrist”. De geest van die slechte persoon is in veel personen werkzaam. Ieder van de vele verleiders heeft persoonlijk een directe verbinding met dé verleider en dé antichrist. Een verleider is een voorafschaduwing en voorloper van die ene verleider en antichrist en bereidt voor hem de weg. Door deze verleiders wordt het fundament van het christelijk geloof aangetast. Dat gebeurt door het loochenen van de komst van Christus in het vlees.

Lees nog eens 2 Johannes 1:3-7.

Verwerking: Waarom is het belangrijk om in waarheid en liefde te wandelen?

De leer van Christus

2Jh 1:8. De oproep “let op uzelf” leidt de grote waarschuwing in die Johannes voor deze zuster heeft met het oog op de antichristelijke verleiders. Deze lieden vallen de Zoon aan en leren dingen over Hem die lasterlijk zijn. Die mensen komen aan de deur om hun valse leringen te brengen. De vrouw moet zich niet met hen inlaten en mag ze niet ontvangen. Je hoeft niet alle valse leringen over de Heer Jezus te kennen. Het is voldoende als je de leer van de Schrift over Hem kent.

Johannes spreekt over zichzelf en zijn medewerkers. Zij die door hen tot geloof zijn gekomen, moeten erop letten dat zij het werk van de apostelen niet tenietdoen door het oor te lenen aan de verleider. Wie niet op zichzelf let en meent met dwaalleraren contact te kunnen hebben, zal het loon moeten missen dat hij anders zou hebben gekregen. Als de vrucht van de arbeid blijft bestaan tot het einde, wordt dat de ontvanger van het onderwijs toegerekend. Dat is zo als de gelovigen zich niet openstellen voor verleiders.

2Jh 1:9. “De leer van Christus” is niet de leer die Christus heeft gebracht, eerst Zelf en later door Zijn apostelen. Het is de leer waarvan Hij het onderwerp is, de leer die Hem betreft. De belangrijke kenmerken van de leer van Christus worden door ieder kind van God van harte geloofd en beleden, terwijl de duivel zijn uiterste best doet om daarover valse leringen te verbreiden. De leer van Christus betreft in elk geval: Zijn eeuwige Godheid, Zijn maagdelijke geboorte, Zijn volmaaktheid als Mens, Zijn zondeloosheid, de onmogelijkheid om te zondigen, Zijn plaatsvervangend lijden, Zijn lichamelijke opstanding, verheerlijking en wederkomst.

Elke afwijking van deze leer moet door jou met kracht van de hand worden gewezen. Het verschil tussen de leer van Christus en wat daarvan afwijkt en hoe je dat ontdekt, is als volgt te illustreren. Het is ermee als met iemand die wordt opgeleid om valse bankbiljetten van echte bankbiljetten te onderscheiden. Zo iemand wordt tot in de kleinste bijzonderheden onderwezen over de samenstelling, het aanzien en het gevoel van het echte bankbiljet. Als hij na zijn opleiding een stapel bankbiljetten in handen krijgt met enkele valse ertussen, haalt hij de valse er zo tussenuit. Heeft hij die valse bestudeerd? Nee, hij heeft het echte biljet bestudeerd, waardoor hij de afwijkingen herkent. De vervalsingen kunnen vele zijn en er komen steeds meer variaties. Alle vervalsingen hebben als overeenkomst dat ze op enig onderdeel afwijken van het echte biljet.

Pas dit maar toe op de stem van de goede Herder en de stem van de huurling van de duivel. Als je de stem van de goede Herder kent, zal elke andere stem die van een huurling van de duivel zijn (Jh 10:4-5).

Het gaat hier over dwaalleraren, mensen die weten wat ze zeggen en die trachten om hun dwaalleer ingang te doen vinden. Het gaat niet over mensen die misleid zijn of zelfs in onwetendheid uitdrukkingen gebruiken die de eer van de Heer naar beneden halen. Zulke mensen zullen direct bereid zijn het verkeerde in te zien als zij daarop worden gewezen.

De omschrijving in 2Jh 1:9 gaat verder dan alleen de loochening die in 2Jh 1:7 is genoemd – de loochening van de Mensheid van de Heer Jezus. De leer van Christus houdt de hele geopenbaarde waarheid over de Heer Jezus in, alles wat Zijn persoonlijke heerlijkheid betreft. Met “ieder die verder gaat” worden de dwaalleraren bedoeld, die beweren meer licht te bezitten en te brengen, nieuwe openbaringen, iets nieuws dat voorheen onbekend zou zijn. Velen zijn door hun geloofwaardige maar bedrieglijke taal verstrikt geraakt in hun dwalingen.

‘Verder gaan’ is het overschrijden van een door God gestelde grens. Wat ‘verder gaat’, gaat boven de Goddelijke openbaring uit en wijkt daarmee af van wat God bekendgemaakt heeft. Het is een toevoegen aan Gods Woord, wat ten enenmale door God veroordeeld wordt (Op 22:18). Zulk verder gaan is geen vooruitgang, maar afval. Wie niet tevreden is met de waarheid van God in Christus en daarom verder gaat dan die waarheid, verliest haar. Verder gaan dan het geïnspireerde Woord door het in te ruilen voor verzinselen van de menselijke geest betekent het niet hebben van God. Wie daarentegen in de leer blijft, heeft de hoogste, diepste en innigste openbaring van de Godheid.

2Jh 1:10. Johannes wijst erop dat zij iemand die bij haar aan de deur komt en de leer van Christus niet brengt, niet in huis moet ontvangen en hem ook niet mag begroeten. Hij verbiedt hier elke ondersteuning aan allen die in hun leer loochenen dat de Heer Jezus de Mens geworden Zoon van God is. Zulke personen onderdak en voedsel geven, betekent dat zij haar tijd en krachten en middelen inzet tot het verbreiden van dwaalleer. Op die manier helpt ze de duivel bij zijn verwerpelijke werk. Voor een dwaalleraar mag je huis dan ook niet openstaan. Je mag niet toelaten dat jouw huis als uitvalsbasis dient voor wat de christenheid verderft. Het gaat er niet zozeer om wat de dwaalleraar brengt, met welke dwaalleer hij komt, maar wat hij niet brengt. Hij brengt niet de Zoon van de Vader. Met zo iemand is geen enkele omgang geoorloofd.

De begroeting waarover Johannes spreekt, is niet de simpele groet ‘goede morgen’ die je tegen iemand zegt die je tegenkomt en van wie je niet eens weet dat hij een dwaalleraar is, bijvoorbeeld een Jehova’s getuige. Als je weet dat je buurman of collega tot de dwaalsekte van de Jehova’s getuigen behoort, zal je houding zeer gereserveerd zijn. Je zult de noodzakelijke contacten hebben, maar ook niet meer dan dat.

Als hij hulp nodig heeft, zul je hem niet in de kou laten staan. Maar zodra hij of een onbekende aan je deur komt om zijn dwaallering aan je op te dringen, moet je radicaal zijn en hem zeker geen ‘goede morgen’ wensen. De man is op pad om verderfelijke leringen te verspreiden. Als je hem dan een ‘goede morgen’ wenst, wens je hem voorspoed in zijn boze werken en heb je daar zelf deel aan. Ik neem aan dat je dit niet wilt. Je mag niets doen wat de indruk geeft dat een valse leer een onbeduidend iets is. Je moet je ver houden van wat de dwaalleraar de mogelijkheid geeft anderen te beïnvloeden.

2Jh 1:11. Je kunt een persoon niet scheiden van zijn boze werken. Een boze leer brengen is een boos werk doen en een boze leer heeft boze werken tot gevolg. Gemeenschap met de persoon is gemeenschap met de werken. Een groet betekent gemeenschap hebben met zijn persoon en met alles wat in hem is, in dit geval ook met zijn boze werken.

Het zal duidelijk zijn dat in de gemeente zowel de dwaalleraar als degene die hem ontvangt of begroet, niet kan deelnemen aan de christelijke gemeenschap en zeker niet aan het avondmaal. Wie deel uitmaakt van een gemeenschap waar dwaalleer wordt verkondigd of waar boze praktijken voorkomen, zonder dat deze dwaalleer of dit soort praktijken door die gemeenschap wordt geoordeeld en uit het midden wordt weggedaan (1Ko 5:13b), kan niet worden ontvangen aan de tafel van de Heer. Eerst moet zo iemand zich daarvan reinigen door zich eraan te onttrekken (2Tm 2:19-22) en dan kan hij meedoen aan het avondmaal.

Wie meent in een gemeenschap te kunnen blijven en er zelfs deel te kunnen nemen aan het avondmaal waar deze dingen voorkomen, geeft aan onverschillig te zijn tegenover het kwaad. Het kan zijn dat hij er zelf niet aan meedoet, het zelfs afkeurt, er mogelijk zelfs tegen protesteert. Als men echter met het kwaad niets doet en het laat bestaan, kan iemand daar niet met een vrij geweten blijven. Voor hem geldt de oproep: “Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat u met haar zonden geen gemeenschap hebt en opdat u van haar plagen niet ontvangt” (Op 18:4).

2Jh 1:12. Johannes had nog wel meer te schrijven, maar hij heeft zich beperkt tot het meest noodzakelijke, wat van direct belang is. Gods Geest heeft ervoor gezorgd dat hij heeft opgeschreven wat voor de gemeente in alle tijden noodzakelijk is om te weten. Wat hij verder op zijn hart heeft, wil hij graag met haar delen als hij haar zal ontmoeten (vgl. 1Ko 11:34). Johannes verlangt ernaar haar te zien en zich samen met haar te verblijden in de zegeningen van het christelijk geloof die in Christus hun deel zijn geworden. De blijdschap die daarin gevonden wordt, is volkomen (1Jh 1:4). In tijden van nood en verwarring, een eindtijd, is juist de gedachte aan blijdschap zo bemoedigend. Met het oog op die tijd schrijft Johannes (1Jh 2:18).

2Jh 1:13. Johannes besluit zijn brief met de vrouw de groeten te doen van haar neven en nichten die blijkbaar bij hem zijn. De neven en nichten hebben een goede band met hun tante. Dit is trouwens een bewijs dat het om personen gaat en dat met de geadresseerde vrouw niet in bedekte termen een gemeente wordt bedoeld. De zuster is, evenals de vrouw aan wie Johannes schrijft, uitverkoren (2Jh 1:1). Die uitverkiezing is geen verborgen zaak. Johannes ziet ook in haar leven de bewijzen ervan.

Zo mogen anderen over jou en mag jij over anderen spreken. Dat voert niet tot hoogmoed, maar tot ootmoed. Het betekent het besef dat God iets met je heeft gedaan wat vóór de grondlegging van de wereld al vastlag (Ef 1:4). Was daar in jou enige aanleiding voor? Het geeft ook grote zekerheid dat Hij je kent, ondanks wat je in jezelf bent. Je kunt alleen maar in grote dankbaarheid Hem de eer daarvoor geven.

Lees nog eens 2 Johannes 1:8-13.

Verwerking: Wat is ‘de leer van Christus’?

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


1 John 5
Top of Page
Top of Page