1 Kronieken 9
1 Chronicles 9 Kingcomments Bijbelstudies

Inleiding

In dit hoofdstuk hebben we wel enkele geslachtsregisters, maar de nadruk ligt toch meer op de inwoners van Jeruzalem, de stad die God als Zijn stad uitgekozen heeft, zoals deze is na de ballingschap. De hoogtepunten zijn de koningsstam Juda, de priesterstam Levi en de koningsstad Jeruzalem.

Hoe moeilijk het is geweest om Jeruzalem weer bewoond te krijgen, bewijst Nehemia 11, waar we veel namen uit dit hoofdstuk terugvinden. Na de terugkeer moest er weer orde komen in Israël en in het bijzonder in Jeruzalem. Deze orde is in zekere mate hersteld. De geslachtsregisters hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld. Voor hen die er zijn gaan wonen, betekende het, dat zij in de directe tegenwoordigheid van de Koning en van de tempel woonden.

Jeruzalem na de ballingschap

We kunnen 1Kr 9:1 wel als een soort conclusie van de voorgaande hoofdstukken opvatten. We lezen in het eerste deel van het vers over de inschrijving van het hele volk in geslachtsregisters. Het belang ervan wordt in het tweede deel van het vers gegeven, want daar wordt deze inschrijving verbonden aan de wegvoering in ballingschap naar Babel.

In 1Kr 9:1 is sprake van “heel Israël” hoewel slechts een overblijfsel, dat ook nog eens voor het merendeel tot de twee stammen behoort, naar Jeruzalem is teruggekeerd. Het laat zien dat God altijd het hele volk op het oog heeft.

“De eerste inwoners” worden onderverdeeld in vier groepen: gewone burgers, priesters, Levieten en tempeldienaren (1Kr 9:2).

Familiehoofden

In 1Kr 9:3 worden de twee en de tien stammen genoemd. Er is sprake van Juda en Benjamin, de twee stammen, en van Efraïm en Manasse, die staan voor de tien stammen. We zien het hele volk van God. Ook wij zijn gehouden te leven naar de orde die geldt voor het hele volk van God, dat is Gods koninkrijk zoals het nu op aarde is. Dat moet gebeuren naar de aanwijzingen van de Heer van dat rijk die Hij in Zijn Woord geeft.

Priesters

Er is sprake van “de verantwoordelijke voor het huis van God” (1Kr 9:11). De priesters worden “strijdbare helden voor het dienstwerk in het huis van God” genoemd (1Kr 9:13). Dit laat zien dat dezelfde kracht die nodig is voor de strijd buiten het terrein van Gods huis, nodig is voor de dienst in het huis van God.

Levieten, poortwachters en zangers

De poortwachters (1Kr 9:17) moeten ervoor zorgen dat niets Gods huis binnenkomt wat er niet hoort. Het is de opdracht van iedere gelovige met betrekking tot de huidige tempel, de gemeente van God, om daarvoor te waken (vgl. Mk 13:34). Het houdt bijvoorbeeld in dat we opletten wat wordt geleerd, welk evangelie wordt gebracht, hoe aanbidding plaatsvindt. De norm van beoordeling is, dat “alles … tot opbouwing” gebeurt (1Ko 14:26b).

Hoewel alle gelovigen de taak hebben erop toe te zien dat wat in de gemeente gebeurt in overeenstemming met Gods wil is, rust deze taak speciaal op de schouders van oudsten of opzieners. Behalve dat de functie van poortwachter van belang is voor de gemeente, is de waakzaamheid van de poortwachter ook van belang voor ons lichaam, dat ook een tempel van de Heilige Geest is (1Ko 6:19). Wij moeten erop letten wat via onze ogen en oren ons hart binnenkomt.

“De koningspoort” (1Kr 9:18; 2Kn 16:18) is de poort waardoor de koning van zijn paleis naar de tempel gaat. Deze poort zal altijd gesloten zijn geweest en alleen zijn opengegaan als de koning erdoor naar de tempel gaat en vanuit de tempel weer naar zijn paleis gaat (Ez 44:2-3). Hoewel er geen koning in Israël is als het overblijfsel is teruggekeerd in Israël, wordt deze poort toch in ere gehouden, waarschijnlijk in de hoop dat de scepter vroeg of laat weer naar het huis van David terugkeert.

Kan, wat van Pinehas wordt gezegd, ook van ons worden gezegd? “De HEERE was met hem” (1Kr 9:20). Dat kan van hem worden gezegd omdat hij voor de eer van de HEERE heeft gewaakt en daarvoor is opgekomen op het moment dat Zijn eer in het geding was (Nm 25:6-15).

Er wordt hier iets van Samuel gezegd wat we nergens anders van hem lezen (1Kr 9:22). Hier blijkt dat hij niet alleen als profeet het Woord van God tot het geweten van het volk heeft gesproken, maar ook zijn bijdrage heeft geleverd aan de dienst in het huis van God. Hij is tenslotte ook in de directe omgeving van de tabernakel opgegroeid en daardoor volkomen vertrouwd geraakt met de dienst daarin. Het is geen vergeten aspect van zijn dienst, maar de Heilige Geest heeft het goed gedacht dat pas hier te vermelden. Het doet ons eraan denken dat de dienst in het huis van God volledig in overeenstemming moet zijn met het Woord van God.

Zij die in het huis van God dienen, brengen vlak daarbij ook de nacht door (1Kr 9:27). Daardoor kunnen zij, zodra ze wakker zijn, beginnen met hun dienst. Het is goed voor dienaren dicht bij hun werk, bij het huis van God, te zijn om zich daar volledig aan toe te wijden. Voor ons betekent het dat wij ons voortdurend bewust zijn dat we ons in Gods huis bevinden en dat ons hele dagelijkse leven zich daar afspeelt, terwijl het nacht is in de wereld om ons heen.

Er is verscheidenheid en eenheid in de dienst van de Levieten (1Kr 9:28-32). We kunnen daaruit leren dat ook in de gemeente ieder een eigen taak te verrichten heeft en dat die taak tegelijk in eenheid met anderen gebeurt.

De zangers zijn nooit vrij (1Kr 9:33). Zij zijn niet bij, maar in de vertrekken en prijzen voortdurend God, “dag en nacht”, zoals Hem, Die altijd goed doet, toekomt. Hier is de tempel een beeld van de hemel, van wat daar gebeurt (Op 4:8). “Welzalig zijn zij die in Uw huis wonen, zij loven U voortdurend” (Ps 84:5; Hb 13:15).

Het geslachtsregister van de Gibeonieten

In 1Kr 9:35 begint het historische gedeelte van het boek en wel met nog een keer het geslachtsregister van Saul te geven (vgl. 1Kr 8:29-40). Dat gebeurt om het contrast aan te geven met David. Dit is weer een illustratie van het beginsel dat het natuurlijke eerst komt en daarna het geestelijke (1Ko 15:46). Dit vinden we door de hele Bijbel heen. Zo lezen we ook dat God het eerste wegneemt om het tweede daarvoor in de plaats te stellen (Hb 10:9b).

Saul is de koning naar de smaak van het volk, David is de koning naar het hart van God. We zien al een groot verschil in de bezigheden van beide personen op het moment van hun roeping. Saul is op zoek naar ezelinnen als hem het koningschap wordt toegezegd (1Sm 9:3; 19-20; 1Sm 10:1); David is vanachter de schapen gehaald om tot koning gezalfd te worden (1Sm 16:10-13). God is boos op Zijn volk als Hij Saul geeft en nog bozer als Hij hem wegneemt (Hs 13:11).

Het koningschap op zichzelf is naar Gods gedachten (Dt 17:14-20), maar dat is dan wel een koningschap naar de wensen van Zijn eigen hart. God is de Koning van Zijn volk. Hij wil het in een mens gestalte geven. Die mens is de Mens van Zijn welbehagen, Zijn eniggeboren Zoon, Die Mens is geworden. Het is het koninkrijk van God, maar de regering erover is gelegd in de handen van een Mens.

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


1 Chronicles 8
Top of Page
Top of Page