Genesis 46
Genesis 46 Kingcomments Bijbelstudies

Jakob vertrekt naar Egypte

Om Jozef te ontmoeten moet Jakob alles achterlaten wat hem vertrouwd en dierbaar is. Ook wij moeten vergeten wat achter is en ons uitstrekken naar wat voor ons is: Christus (Fp 3:14). Op weg naar Jozef brengt Jakob op de grens van het land, bij Berseba, offers aan God. Berseba betekent ‘put van de eed’. Het herinnert aan Gods beloften.

Voordat hij uit het land vertrekt, wil hij God eren. Het is alsof hij nu niet verder wil zonder de overtuiging dat God met hem meegaat. Het antwoord blijft niet uit. God herinnert Jakob daar aan Zijn belofte om hem tot een groot volk te maken.

God wordt hier de God van zijn vader Izak genoemd. Dat herinnert eraan dat God de God van de opstanding is. Het herinnert aan de Heer Jezus als Degene Die door de dood is heengegaan en is opgestaan. Jakob bevindt zich, in beeld, op de grondslag van de opstanding, de grond van het nieuwe leven. Met Christus als de Opgestane is alle zegen verbonden.

Met Jakob naar Egypte

Dit zijn de namen van hen met wie Jakob naar Egypte trekt. In Gn 46:26 wordt het getal zesenzestig genoemd. Zes is het getal van de mens. De mens schiet altijd tekort en bereikt op eigen kracht nooit de volmaaktheid, waarvan het getal zeven spreekt. In Gn 46:27 is het totaal zeventig zielen. Dat aantal is inclusief Jakob, Jozef, Efraïm en Manasse. De onvolmaaktheid van de mens (zesenzestig) wordt opgeheven en verandert in volkomenheid (zeventig) als Jozef (beeld van de Heer Jezus) wordt toegevoegd.

In Handelingen 7 is sprake van vijfenzeventig zielen (Hd 7:14). Beide aantallen zijn correct. Stéfanus – of Lukas als de schrijver van Handelingen – baseert zich op de Septuaginta of LXX, de Griekse vertaling van het Oude Testament. De Septuaginta komt op vijfenzeventig door in Gn 46:20 een andere zoon en een kleinzoon van Manasse en twee zonen en een kleinzoon van Efraïm te noemen.

Jakob ziet Jozef weer

Jakob verlangt ernaar Jozef weer te zien, maar Jozef verlangt er ook naar zijn vader terug te zien. Hij rijdt hem tegemoet. Als wij op weg gaan om de Heer te ontmoeten, zullen we zien dat Hij op weg is ons tegemoet. Wat Jakob zegt (Gn 46:30), doet denken aan wat Simeon zegt als hij het Kind Jezus in zijn armen neemt (Lk 2:25-30).

We zien in het hele gedrag van Jozef hoe hij als zoon zijn vader eert. Het is de plicht van de kinderen hun ouders te eren (Ef 6:1-3). Deze verplichting blijft, ook als de kinderen in maatschappelijk opzicht een betere positie hebben dan hun ouders. De liefde van Jozef voor zijn vader is in de loop van de jaren niet afgenomen. Voor Jakob is het weerzien de vervulling van zijn grootste verlangen. Hij is voldaan en kan sterven. Hij zal echter nog zeventien jaar leven (Gn 47:28).

Jozef wil zijn familie aan de farao voorstellen. Hij zegt hun wat ze moeten zeggen als de farao naar hun beroep vraagt. Het lijkt een gebruikelijke vraag van de farao te zijn aan hen die bij hem komen. Jozef bereidt hen daarop voor. Het antwoord moet luiden dat ze altijd veehouders zijn geweest.

God, van Wie de farao hier een beeld is, vraagt ons ook: ‘Waar ben je mee bezig?’ Kunnen wij dan ook antwoorden: ‘Met zorg voor het vee, met zorg voor wat ons is toevertrouwd, met het ervoor zorgen dat alles wat we doen, tot Uw eer is’ (Ko 3:17)?

Het woord voor “beroep” is hetzelfde woord dat in Psalm 45 met “gedichten” is vertaald: “Ik draag mijn gedichten voor over een koning” (Ps 45:2b). In het antwoord dat Jozef de broers in de mond legt, zeggen de broers, dat hun beroep een gedicht is dat gaat over de Koning, over Zijn heerlijkheid die in Psalm 45 verder wordt beschreven. Dat is ook wat de Heer Jezus in ons leven wil bewerken, wat Hij ons als het ware in de mond wil leggen. Hij wil dat ons leven een gedicht is, waarin de heerlijkheid van God wordt bezongen.

Het is niet verwonderlijk dat er staat: “Want elke herder van kleinvee is voor de Egyptenaren een gruwel” (Gn 46:34). Daardoor wordt de familie van Jakob een afzonderlijk deel van het land Egypte toegewezen en wordt voorkomen dat zij zich met de Egyptenaren zullen verbinden. Door een vermenging met de Egyptenaren zullen zij hun identiteit verliezen, wat nu niet het geval is. Zij blijven afgezonderd van de Egyptenaren en bewaren zo hun nationale en godsdienstige zelfstandigheid.

Er is ook een geestelijke toepassing van de gruwel van de Egyptenaren van de herder. De Egyptenaren zijn een beeld van de wereld. Iemand van de wereld vindt het leven van een christen die tot eer van God leeft, een gruwel.

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


Genesis 45
Top of Page
Top of Page